Rechtspraak
Uitspraakdatum
05-10-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2009:YA0168
Zaaknummer
H 42 - 2009
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
De door verweerder gedane beweringen in de overgelegde processtukken zijn onaangenaam, doch niet nodeloos grievend omdat ze als beweringen van zijn cliënte herkenbaar waren. Betreffende de mededeling van verweerder in een brief aan een confrère, stelt de raad dat deze mededeling wel nodeloos grievend is (“vrijspraak houdt in dezen slechts in, dat er onvoldoende bewijs werd geacht aanwezig te zijn”). Dit onderdeel van de klacht is gegrond en legt terzake een enkele waarschuwing op.
Uitspraak
H 42 – 2009
BESLISSING
Van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch inzake de klacht van
“Klager”
Tegen
“Verweerder”
Het verloop van de klachtprocedure
Bij brief van 18 april 2009, bij de raad binnengekomen op 19 april 2009 heeft klager verzet aangetekend tegen de beslissing van de voorzitter van 26 maart 2009, welke beslissing aan klager, verweerder en de deken werd toegezonden op 31 maart 2009. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld gehoord te worden ter openbare terechtzitting van de raad van 13 juli 2009, waarvoor partijen schriftelijk werden opgeroepen. Klager heeft nog nadere stukken toegezonden, welke aan het dossier zijn toegevoegd. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld. Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.
Inhoud van de klacht.
1. Verweerder heeft te pas en te onpas procedures tegen klager ingesteld, ook namens de dochter van klager, die ten gevolge van geestelijke beperkingen nauwelijks begrijpt waar het over gaat.
2. Verweerder heeft zich in zijn brief naar de advocaat van klager nodeloos grievend uitgelaten over klager.
3. Verweerder stelt onnodig korte termijnen.
4. Klager is niet de enige die in rechtszaken met cliënten van verweerder is verwikkeld.
Beslissing van de voorzitter
De voorzitter heeft geoordeeld dat het een advocaat vrijstaat om procedures aan te spannen die hij, na overleg met en in het belang van zijn cliënt, noodzakelijk acht. De voorzitter oordeelt dat in de aan de raad overgelegde stukken op geen enkele wijze is gebleken dat door verweerder namens zijn cliënte onnodige procedures aanhangig zijn gemaakt enkel en alleen om klager op kosten te jagen. Uit de aan de raad overgelegde stukken is evenmin gebleken dat verweerder zich onnodig grievend jegens klager heeft uitgelaten.
Al het door klager in klachtonderdelen 1, 2 en 3 gestelde is door verweerder gemotiveerd weersproken. Naar het oordeel van de voorzitter is de feitelijke grondslag van de klacht niet komen vast te staan. Op grond daarvan heeft de voorzitter de onderdelen 1, 2, en 3 als kennelijk ongegrond afgewezen.
Met betrekking tot klachtonderdeel 4 beoordeelt de voorzitter dat klager ter zake geen klachtrecht toekomt. De advocatenwet heeft het klachtrecht enkel voor diegenen in het leven geroepen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn of haar eigen belang getroffen is of kan worden.
De voorzitter heeft geoordeeld dat verweerder in deze geen verwijt valt te maken.
Klachtonderdeel 4 wordt door de voorzitter dan ook kennelijk niet ontvankelijk verklaard.
Inhoud van het verzet
In de voorzittersbeslissing is de klacht van klager niet juist omschreven: klager meent dat verweerder niet kritisch is naar zijn cliënte en dat hij haar ten onrechte niet tot de orde roept. Daarnaast stelt klager zich op het standpunt dat verweerder zich niet als een goed advocaat heeft gedragen toen hij na de zitting verweerder vermanend toesprak. Verweerder is van oordeel dat de voorzitter de klachten niet goed heeft samengevat en beoordeeld.
Ontvankelijkheid Klager
Ten aanzien van dit onderdeel merkt de raad het volgende op.
Op 14 april 2009 heeft klager aan de griffier een schriftelijke reactie gestuurd waarin hij aangaf niet in verzet te gaan, omdat hij meende het volledige dossier in 7-voud te moeten indienen in geval van verzet. Daartoe was hij niet in staat. Nadat hij, tijdig en binnen de verzettermijn van 14 dagen, zijn ongenoegen over de beslissing per telefax van 14 april 2009 kenbaar had gemaakt, heeft hij met de griffier contact opgenomen over de ontvangst daarvan. Tijdens dit telefoongesprek is hem medegedeeld dat hij de bijlagen niet in zevenvoud behoefde in te dienen. Op basis daarvan wilde klager alsnog in verzet komen. Dit is de reden waarom klager alsnog verzet heeft aangetekend tegen de voorzittersbeslissing van 26 maart 2009. Dit verzet is verzonden op 18 april 2009 en binnengekomen bij de raad op 19 april 2009 .Omdat klager zijn ongenoegen over de voorzittersbeslissing schriftelijk en binnen de verzettermijn heeft geuit, en een verzetschrift heeft ingediend onmiddellijk nadat het misverstand dat hem daarvan weerhouden had was opgehelderd, acht de raad hem ontvankelijk is in zijn verzet.
Beoordeling van het verzet
Ten aanzien van klachtonderdelen 1, 3 en 4 is de raad van oordeel dat ze door de voorzitter terecht ongegrond zijn verklaard. Ten aanzien hiervan heeft het onderzoek in verzet niet geleid tot vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de voorzitter. Op grond daarvan is de raad van oordeel dat deze onderdelen van het verzet als ongegrond moeten worden afgewezen.
Met betrekking tot onderdeel 2 van de klacht stelt de raad voorop, dat bij de beoordeling van een klacht over de advocaat van de wederpartij ervan moet worden uitgegaan dat aan die advocaat een grote mate van vrijheid toekomt om de belangen te behartigen op een wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van de wederpartij worden beknot tenzij diens belangen nodeloos of op ontoelaatbare wijze worden geschaad..
Wat verweerder in de overgelegde processtukken en brieven van verweerder aanvoert is niet aangenaam om te lezen, maar blijft toch steeds als beweringen van zijn cliënte herkenbaar; naar het oordeel van de raad kon verweerder redelijkerwijs van mening zijn dat hij die beweringen diende over te brengen, hoe eenzijdig, overdreven of onaangenaam ook. Daarbij dient in aanmerking te worden genomen dat het in de zaken in kwestie gaat om familiebelangen.
Betreffen de meldingen in brieven en andere stukken echter aangelegenheden van zodanige aard dat daarin een uiting van de advocaat zelf kan worden gezien, dan dient hij zich te onthouden van beweringen die de waarheid geweld aandoen of onnodig zijn . Te ver is verweerder naar het oordeel van de raad gegaan in zijn brief van 14 maart 2008 aan een confrère, waarin hij over klager stelt dat ‘de vrijspraak in deze slechts inhoudt dat er onvoldoende bewijs geacht werd aanwezig te zijn’. Deze mededeling is nodeloos grievend. Grievend omdat zij iets heel belastend suggereert wat in rechte niet gebleken is en nodeloos omdat zij niet relevant was in de samenhang waarin de mededeling werd gedaan.
De raad is van oordeel dat verweerder met die uitlating grens heeft overschreden van hetgeen hem als advocaat tegenover de wederpartij van zijn cliënte vrijstond. Dit onderdeel van de klacht zal derhalve als gegrond worden toegewezen.
BESLISSING.
De raad verklaart klager ontvankelijk in zijn verzet tegen de voornoemde beslissing van de voorzitter.
De raad wijst het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter van 26 maart 2009 met betrekking tot klachtonderdelen 1, 3 en 4 als ongegrond af.
De raad vernietigt de beslissing van de voorzitter wat betreft klachtonderdeel 2 en, opnieuw rechtdoende, verklaart dit klachtonderdeel alsnog gegrond en legt ter zake daarvan verweerder de maatregel op van enkele waarschuwing.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door: Mr P.M. Knaapen (voorzitter), Mr I.E.M. Sutorius, Mr L.R.G.M. Spronken, Mr P.J.W.M. Theunissen, Mr M.B.Ph. Geeraedts (leden), op: 5 oktober 2009.
Griffier Voorzitter
_______________ _______________
Mr P. Beens Mr P.M. Knaapen
Ingevolge het bepaalde in artikel 46h, lid 4, van de advocatenwet, kan tegen de beslissing met betrekking tot onderdelen 1, 3 en 4 van de klacht geen hoger beroep worden ingesteld.
Van de beslissing met klachtonderdeel 2 kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appèlmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appèlmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.