Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

26-05-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0664

Zaaknummer

09-023A

Zaaknummer

09-024A

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft geld in beheer gehouden voor cliënt. Zij kan thans geen rekening en verantwoording afleggen. Vermoeden van onvoldoende scheiding tussen advocatenpraktijk en privé-zaken. Klager is niet ontvankelijk door ruim zes jaar te wachten met klagen.Dekenbezwaar is gegrond. Verweerster wordt zes maanden onvoorwaardelijk geschorst, mede in verband met eerdere tuchtrechtelijke veroordeling door hof van discipline. 

Inhoudsindicatie

09-023A: klacht niet ontvankelijk.

Inhoudsindicatie

09-024A: dekenbezwaar gegrond.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d. 26 mei 2009

in de zaken 09-023A en 09-024A

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht en het deken-bezwaar van:

De heer

(09-023A)

Gemachtigde:

De heer mr.

k l a g e r 

De deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

(09-024A)

d e k e n

 

tegen:

Mevrouw mr.

v e r w e e r s t e r

 

1. Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 22 januari 2009, bij de raad binnen gekomen op 22 januari 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht en het dekenbezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht en het bezwaar zijn behandeld ter zitting van 24 maart 2009 in aanwezigheid van alle partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 14, genoemd in de bij die brief gevoegde inventaris-lijst.

2. De klacht, het dekenbezwaar

2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij geen rekening en verantwoording heeft afgelegd, cq. kan afleggen over het klager toekomende bedrag dat op de derdengeldrekening van het kantoor van ver-weerster staat en voorts dat zij weigert het nog aan klager toekomende resterende bedrag aan hem uit te betalen.

2.2 Het dekenbezwaar houdt zakelijk weergegeven in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij ten behoeve van klager gelden in ontvangst heeft genomen en heeft bewaard, zonder in staat te zijn om naderhand rekening en verantwoording af te leggen. Voor zover sprake zou zijn van overmacht in het jaar 2006 heeft zij nagelaten passende maatregelen te treffen om dossiers, waaronder het onderhavige dossier en andere documentatie met betrekking tot haar praktijk veilig te stellen voor gebeurtenissen als waarop zij zich beroept, en/of heeft zij nagelaten passende maatregelen te treffen om dossiers en documenten ten spoedigste weer ter beschikking te krijgen. Verweerster heeft onvoldoende scheiding aangebracht en gehouden tussen haar privé-leven met inbegrip van het beheren van gelden ten behoeve van derden, welke werkzaamheid niet rechtstreeks verband houdt met de advocatenpraktijk, en die advocatenpraktijk.

3. Feiten

Voor de beoordeling van de klacht en het dekenbezwaar kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.

3.1 Klager heeft in 1995 een erfenis ontvangen van ongeveer fl. 250.000. Klager heeft verweerster, die als advocaat een aantal zaken voor hem had gedaan, verzocht hem ter zake bij te staan. Voornoemd bedrag is gestort op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerster.

3.2 Klager was destijds verslaafd. Hij onderhield met verweerster en haar echtgenoot een vriendschappelijke relatie. Hij heeft verweerster verzocht het geld op haar rekening te laten staan en voor hem te beheren, met welk verzoek verweerster heeft ingestemd. Verweerster heeft op verzoek van klager een aantal bedragen aan klager uitbetaald. Wanneer klager geld ontving, tekende hij daarvoor een kwitantie. Tevens zijn enkele crediteuren van klager op zijn verzoek rechtstreeks door verweerster voldaan uit voormeld bedrag. Verweerster heeft on-weersproken aangevoerd dat zij de laatste betaling aan klager in 2002 heeft gedaan.

3.3 Verweerster heeft rond 1 juni 2006 haar toenmalige woning annex kantoor overhaast verlaten in verband met huwelijksproblemen. Zij heeft haar eigendommen, waaronder het dossier van klager, achtergelaten.

3.4 Verweerster heeft op 22 augustus, 4 en 29 december 2006 aangifte gedaan tegen haar inmiddels ex-echtgenoot ter zake van mishandeling, stalking en computervredebreuk.

3.5 Klager heeft in 2008 een civiele procedure tegen verweerster aanhangig gemaakt. Verweerster heeft in die procedure een incident opgeworpen om haar ex-echtgenoot in vrijwaring te kunnen oproepen. Ten tijde van de behandeling van deze klachtzaak was in die procedure nog geen enkele beslissing genomen.

4. Beoordeling van de klacht / het dekenbezwaar

4.1 Verweerster heeft aangevoerd dat klager pas ruim zes jaar nadat zij haar werkzaamheden voor klager heeft beëindigd, een klacht heeft ingediend bij de deken, hetgeen naar haar mening te laat is om daarin te worden ontvangen.

4.2 De raad neemt bij de beoordeling hiervan als uitgangspunt dat twee belangen tegenover elkaar dienen te worden afgewogen. Enerzijds het ten gunste van klager wegende maatschappelijk belang dat de handelingen van een advocaat kunnen worden getoetst door de tuchtrechter. Anderzijds het belang van verweerster dat zij na verloop van tijd ervan moet kunnen uitgaan dat wanneer een cliënt zodanige onvrede heeft met de wijze waarop zijn belangen zijn behar-tigd dat hij meent daaromtrent een klacht te moeten indienen, hij daarmee niet te lang wacht. Bij dit laatste speelt ook een rol dat het tijdsverloop het steeds moeilijker maakt de feiten vast te stellen. Klager heeft zes jaar gewacht met het indienen van zijn klacht. Door deze tijd te laten verstrijken tussen het beweerdelijk onzorgvuldig handelen door verweerster en het indie-nen van de klacht, heeft klager bedoelde termijn overschreden. Daarbij neemt de raad mede in aanmerking dat klager geen concrete feiten heeft aangevoerd op grond waarvan begrijpelijk wordt waarom hij zo lang heeft gewacht. Evenmin is gebleken van omstandigheden op grond waarvan klager eerst in 2008 bekend is geworden met feiten die hij aan zijn klacht ten grond-slag heeft gelegd. Integendeel, klager stelt zelf in 2002 voor het laatst geld te hebben ontvan-gen van verweerster, terwijl partijen in de jaren erna - tot medio 2006 - nog zeer regelmatig en op vriendschappelijke wijze contact met elkaar hebben gehad. Niet is gebleken dat klager eer-der om een eindafrekening heeft gevraagd terwijl hij dat wel had kunnen doen. Dit alles leidt tot de conclusie dat voormelde belangenafweging ten voordele van verweerster moet uitvallen en dat klager in zijn klacht niet zal worden ontvangen.

4.3 De klacht zal niet-ontvankelijk worden verklaard.

4.4 Het bezwaar van de deken is wel ontvankelijk. Vaststaat immers dat hij eerst in 2008, door de brief van de gemachtigde van klager, kennis heeft gekregen van het feitencomplex dat aan het bezwaar ten grondslag ligt. Door vervolgens op 22 januari 2009 het dekenbezwaar in te die-nen, heeft hij niet de onder 4.2 bedoelde termijn overschreden.

4.5 Vaststaat dat verweerster gedurende langere tijd (circa 7 jaar) geld heeft bewaard en beheerd ten behoeve van klager, haar cliënt. Dat is in strijd met de Boekhoudverordening 1998. Ver-weerster had zich bovendien moeten realiseren dat deze werkzaamheden niet konden vallen onder haar werkzaamheden als advocaat, nu hetgeen aan haar gevraagd werd geen enkele toe-gevoegde advocatuurlijke waarde had. Weliswaar heeft verweerster ter zitting opgemerkt dat zij een en ander niet zozeer als advocaat heeft gedaan maar in het kader van een vrienden-dienst, maar de raad verwerpt dat. Voor zover verweerster daarmee bedoeld heeft dat haar handelen privé-gedragingen betreft die niet onder het bereik van het tuchtrecht vallen, gaat dat niet op. Verweerster heeft het geld op een bankrekening van haar kantoor bewaard en beheerd en daardoor zijn er voldoende aanknopingspunten met haar positie als advocaat teneinde tuchtrechtelijk beoordeeld te kunnen worden.

4.6 Verweerster heeft aangevoerd dat zij klager de laatste maal in 2002 heeft uitbetaald en dat daarmee het gehele hem toekomende bedrag was betaald. Zij heeft voorts aangevoerd dat klager, aan wie de betalingen meestal contant werden gedaan, steeds voor ontvangst daarvan heeft getekend. Ook is in 2002 de slotbetaling gedaan. Klager erkent dat hij de laatste betaling in 2002 heeft ontvangen maar hij ontkent dat daarmee het gehele bedrag is betaald en ook dat hij een “eindafrekening” zou hebben ondertekend.

4.7 Op het herhaalde verzoek van de deken om opheldering over de feitelijke gang van zaken en overlegging van bewijsstukken, heeft verweerster laten weten dat zij tengevolge van haar over-haaste vertrek in juni 2006 uit haar woning annex praktijkruimte, niet meer beschikt over het dossier van klagers zaak noch over afschriften van de rekening waarop het geld destijds heeft gestaan. Duplicaatafschriften van de bankrekening zijn volgens mededeling van verweerster niet meer te verkrijgen. Niet gebleken is dat verweerster sinds 1 juni 2006 ook maar enige juri-dische stap heeft ondernomen om weer in het bezit van haar dossiers en praktijkadministratie te komen, ook niet nadat de deken hierom heeft gevraagd. Ook indien verweerster indertijd mogelijk onder zeer onplezierige omstandigheden de echtelijke woning annex praktijkruimte heeft moeten verlaten, had van verweerster verwacht mogen worden dat zij het nodige in het werk had gesteld om voormelde bescheiden veilig te stellen. Ook over de naar eigen zeggen kleine praktijk die verweerster toen nog voerde, had zij adequaat zich dienen te ontfermen.

4.8 De deken heeft aan zijn bezwaar mede ten grondslag gelegd dat uit al het voorgaande blijkt dat het privé-leven van verweerster en haar praktijk al vóór 2006 door elkaar zijn gaan lopen. Naar het oordeel van de raad blijkt dit ook uit hetgeen verweerster heeft aangevoerd over de “mo-gelijke samenwerking” tussen haar ex-echtgenoot en klager alsmede uit de bestaande onduide-lijkheid over het beheer en de zeggenschap over de derdengeldrekening. Het dekenbezwaar zal gegrond worden verklaard.

Maatregel

4.9 Met betrekking tot de op te leggen maatregel houdt de raad rekening met het feit dat aan verweerster al eerder tuchtrechtelijke maatregelen zijn opgelegd, die tevens verband houden met de financiële zorgvuldigheid die een advocaat in acht dient te nemen. Gezien de aard en de ernst van het gegrond bevonden bezwaar en gelet op verweersters houding tijdens het on-derzoek ter zitting acht de raad de maatregel van een onvoorwaardelijke schorsing voor de duur van zes maanden passend en geboden.

BESLISSING:

4.10 De raad van discipline:

In de zaak met dossiernummer 09-023A:

- verklaart de klacht niet-ontvankelijk;

In de zaak met dossiernummer 09-024A:

- verklaart het dekenbezwaar gegrond;

- legt aan verweerster op de maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van zes maanden, ingaande 14 dagen na het in kracht van gewijsde gaan van deze beslis-sing. De schorsing gaat echter niet eerder in dan na afloop van alle eventueel voorafgaande schorsingen en zal niet ten uitvoer worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven.

Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. S.M. Gaasbeek-Wielinga, A. Gerritsen-Bosselaar, H.B. de Regt en M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M. Stevens als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 26 mei 2009.

 

voorzitter        griffier

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Deze beslissing is in afschrift op 26 mei 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van de beslissing in de zaak 09-023A kan hoger beroep bij het hof van discipline worden in-gesteld door:

- klager

- verweerster

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van de beslissing in de zaak 09-024A kan hoger beroep bij het hof van discipline worden in-gesteld door:

- verweerster

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zeven-voud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:

a.  Per post

Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC  Prinsenbeek.

b.  Bezorging

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan uitslui-tend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c.  Per fax

Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.

Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toe-gezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.

d.  Telefonische informatie: 076 548 4607.