Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-04-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0727

Zaaknummer

06-289 U

Inhoudsindicatie

onderdeel a van het bezwaar gegrond;

Inhoudsindicatie

onderdeel b van het bezwaar ongegrond.

Inhoudsindicatie

Advocaat laat kostenveroordelingen voortvloeiende uit procedures van hemzelf tegen de Staat onbetaald. Dekenbezwaar. Geen privékwestie omdat onderwerp van geschil samenhangt met praktijkuitoefening. Niet betalen laakbaar. Waarschuwing.

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

BESLISSING d.d.  6 april 2009

in de zaak  06-289U

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 25 oktober 2006 binnengekomen bezwaar van:

De deken van orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

mevrouw mr

k l a a g s t e r

tegen:

de heer mr

 v e r w e e r d e r

 

1. Verloop van de procedure:

1.1 Bij brief van 23 oktober 2006, door de raad ontvangen op 25 oktober 2006, heeft de deken van de orde van advocaten te Utrecht het bezwaar ter kennis van de raad gebracht.

1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 9 januari 2007 in aanwezigheid van de deken en verweerder. Bij die gelegenheid heeft verweerder de raad gewraakt. Bij beslissing d.d. 14 maart 2007 (07-002U) heeft (de wrakingskamer van) de raad van discipline het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk verklaard voor zover gericht tegen de voorzitter en afgewe-zen voor zover gericht tegen de leden van de raad. Verweerder is in het hiertegen door hem ingestelde hoger beroep niet ontvankelijk verklaard bij beslissing  van het hof van discipline van 1 februari 2008 (4835). Verweerder heeft bij brief, door de raad ontvangen op 23 maart 2007, de voorzitter van de gewraakte raad nogmaals gewraakt. Bij beslissing van (de wrakingskamer van) de raad van 21 oktober 2008 (07-102A) is dit verzoek niet- ontvankelijk verklaard. In de beslissingen van 14 maart 2007 en van 21 oktober 2008 is bepaald dat een volgend verzoek tot wraking niet in behandeling zal worden genomen. De genoemde beslissingen zijn aan het klachtdossier toegevoegd. 

1.3 De behandeling van het bezwaar is voortgezet ter zitting van de raad van dis-cipline op 3 februari 2009.Verschenen zijn de deken en verweerder.

1.4 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Zoals blijkt uit het proces-verbaal van de zitting van 3 februari 2009 heeft verweerder de raad wederom (mondeling) gewraakt, doch is dit verzoek niet in behandeling genomen op grond van de betreffende bepaling in de hiervoor in 1.2 genoemde beslissingen van de wrakingskamer van de raad.

1.5 De raad heeft kennis genomen van de stukken genummerd 1 t/m 9 zoals ge-noemd in de inventarislijst van de brief van de deken d.d. 23 oktober 2006.

 

 

2. Het bezwaar:

2.1 Het bezwaar houdt, zakelijk weergegeven in, dat  verweerder in strijd met de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

a. een drietal proceskostenveroordelingen, die ten laste van verweerder zijn gevallen in procedures die hij heeft gevoerd tegen de Staat der Nederlanden, onbetaald te laten;

b. te weigeren op gepaste wijze te reageren op vragen van de deken.

3. Feiten

3.1 Voor de beoordeling van het bezwaar kan, gelet op de stukken en op hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.2 Verweerder heeft in de periode 1988 – 1991 tegen de Staat der Nederlanden in drie instanties een procedure gevoerd met betrekking tot het (alsnog) betaald krijgen van toegevoegde zaken. Verweerder is in  deze procedures niet ont-vankelijk verklaard en hij is in de proceskosten veroordeeld tot een bedrag van (omgerekend) € 3.460,66.

3.3 De Staat heeft in de periode van 1992 – 2007 meerdere pogingen gedaan om tot incasso te komen van de kostenveroordelingen, ondermeer door betekening van de uitspraak (in 1992), door het leggen van beslag onder de bank en onder de Raad voor Rechtsbijstand (in 1995), door beslag op roerende zaken (in 1997 en 1998). Geen van deze maatregelen heeft geleid tot betaling. Ten slotte zijn volgens opgave van de deken in 2007 nogmaals zonder succes beslagpo-gingen gedaan.

3.4 Op een bedrag van (omgerekend naar euro’s) € 14,52 na, zijn de proceskos-tenveroordelingen (alsmede de nakosten en rente) tot heden onbetaald gebleven. Volgens opgave van de deken – verstrekt door de landsadvocaat - is thans ( inclusief nakosten en rente) verschuldigd € 11.434,70.

3.5 Bij brief van 13 september 2006 heeft de landsadvocaat de bemiddeling van de deken ingeroepen en hij heeft aan de toenmalige deken verzocht om te bevorderen dat verweerder alsnog zijn schuld aan de Staat inlost.

3.6 Bij brief van 19 september 2006 heeft de deken verweerder  onder meer ge-schreven: “De verschuldigde bedragen komen voort uit procedures die u als advocaat hebt gevoerd tegen de Staat. Het is uw goed recht om dergelijke procedures te voeren, maar daaraan is wel de consequentie verbonden dat u ook moet instaan voor de daaraan verbonden kosten. Ik adviseer u zo spoedig mogelijk tot betaling aan de Staat over te gaan. Als u niet in staat bent dit bedrag ineens te voldoen, adviseer ik u een betalingsregeling te treffen met de landsadvocaat. Zo nodig ben ik gaarne bereid hierin te bemiddelen. Het vorenstaande ligt natuurlijk anders, als u mij kunt aantonen dat u genoemd be-drag niet bent verschuldigd. Ik verzoek u in dat geval ook bewijsstukken mee te zenden. “

3.7 Bij brief van 20 september 2006 heeft verweerder zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat sprake is van een privé-kwestie tussen de Staat en verweerder waar de deken buiten dient te blijven. Verder stelt verweerder niets meer aan de Staat verschuldigd te zijn.

3.8 Bij brief van 26 september 2006 heeft de deken verweerders brief van 20 sep-tember 2006 aan de landsadvocaat gezonden met de mededeling dat hem uit deze brief is gebleken dat verweerder niet voelt voor bemiddeling en dat daarmee vast staat dat hij in deze zaak niet kan bemiddelen.  De deken meldt verder dat hij zich zal beraden of hij zelf aanleiding ziet deze kwestie aan de tuchtrechter voor te leggen. Afschrift van deze brief is aan verweerder gezon-den. Het onderhavige bezwaar is bij brief van 23 oktober 2006 ingediend.

4. Beoordeling van het bezwaar:

4.1 Met betrekking tot het verweer dat het bezwaar vermeld onder 2.1 sub a een privé kwestie is die niet voor tuchtrechtelijke beoordeling in aanmerking komt overweegt de raad dat, ingevolge vaste rechtspraak van het hof van discipline privégedragingen  tuchtrechtelijk getoetst kunnen worden indien er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om dezelfde maatstaven te laten gelden, tenzij de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn be-roepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.  Het onderhavi-ge bezwaar heeft betrekking op het onbetaald laten van proceskostenveroorde-lingen, die voortvloeien uit procedures die verweerder tegen de Staat der Ne-derlanden heeft gevoerd ten einde (alsnog) betaling te krijgen van zaken waar-in vergoeding in toegevoegde zaken was afgewezen. Naar het oordeel van de raad hangt het onderwerp van geschil ten nauwste samen met verweerders  praktijkuitoefening; het betreft immers een door verweerder verlangde vergoe-ding voor werkzaamheden die hij als advocaat heeft verricht. Het bezwaar vermeld onder 2.1 sub a kan derhalve tuchtrechtelijk getoetst worden.   Ver-weerder heeft verder nog aangevoerd dat hij niets meer verschuldigd is aan de Staat. De raad verwerpt ook dit verweer, omdat het op de weg van verweerder had gelegen om zijn stellingen aannemelijk te maken door een specificatie en een toelichting daarop en door overlegging van schriftelijke bewijsstukken, hetgeen hij heeft nagelaten.

4.2 Aldus gaat de raad ervan uit dat verweerder de proceskostenveroordelingen niet heeft voldaan, waardoor het door de staat te vorderen bedrag inmiddels is opgelopen tot het in 3.4 genoemde bedrag. Op grond van alle omstandigheden van het geval, zoals deze blijken uit het klachtdossier en uit het verhandelde ter zitting, is de raad van oordeel dat  het nalaten van verweerder gedrag is dat een behoorlijk advocaat niet betaamt  en derhalve tuchtrechtelijk laakbaar is.  Onderdeel a van het sub 2.1 vermelde bezwaar is derhalve gegrond.

4.3 Met betrekking tot onderdeel b van het bezwaar overweegt de raad dat de de-ken na de ontvangst van de brief van verweerder van 20 september 2006 het (prille) dekenale onderzoek niet heeft voortgezet (door bijvoorbeeld het debat met de landsadvocaat en verweerder voort te zetten of door verweerder uit te nodigen voor een gesprek) maar dit direct heeft beëindigd. Evenmin heeft de deken verweerder onder aankondiging van zijn voornemen een bezwaar tegen hem in te dienen in de gelegenheid gesteld hierop te reageren. De deken is  di-rect (bij brief van 23 oktober 2006) hiertoe overgegaan. Aldus kan niet gezegd worden dat verweerder geweigerd heeft op gepaste wijze te reageren op vragen van de deken. De raad zal onderdeel b van de klacht dan ook ongegrond ver-klaren. 

5. Maatregel:

5.1 Op grond van alle omstandigheden acht de raad de maatregel van enkele waar-schuwing passend en geboden.

 

BESLISSING:

De raad van discipline:

- verklaart onderdeel a van het bezwaar gegrond;

- verklaart onderdeel b van het bezwaar ongegrond;

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.

Aldus gewezen door Mr. D.J. Markx, voorzitter, mr H.F. Doeleman,

mr. H.C.M.J. Karskens, mr. J.J. Trap, mr. M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 april 2009.

 

voorzitter      griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op      per aangetekende brief verzonden aan:

 

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.

Van deze beslissing kan ten aanzien van het ongegrond verklaarde onderdeel beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

en ten aanzien van het gegrond verklaarde onderdeel door:

- verweerder

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na  verzending van de beslis-sing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het be-roepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de ver-zending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het be-roepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van disci-pline:

a. Per post:

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is : Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.

b. Bezorging:

De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezor-ging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.

c. Per fax:

Het faxnummer van het hof van discipline is 076-548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof van discipline.

d. Telefonische informatie: 

       076- 548 46 07