Rechtspraak
Uitspraakdatum
03-11-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0093
Zaaknummer
09-273U
Inhoudsindicatie
Verzoek ex 60b Advocatenwet. Verweerder weigert de aanbevelingen te volgen die voortvloeien uit een in overleg met de raad van toezicht uitgevoerd onderzoek naar de praktijkvoering binnen verweerders kantoor. De raad van discipline wijst de verzochte schorsing toe en wijst als voorziening een externe advocaat aan om verweerders praktijkvoering waar te nemen. Schorsing met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 3 november 2009
in de zaak 09-273U
___________________________________________________________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het op 1 oktober 2009 ontvangen verzoek ex artikel 60b Advocatenwet van:
De deken van de orde van advocaten
in het arrondissement
tegen:
De heer mr.
verweerder
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief aan de raad van 29 september 2009, door de raad ontvangen op 1 oktober 2009, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht een verzoek zoals bedoeld in artikel 60b Advocatenwet ten aanzien van verweerder ingediend.
1.2 Het verzoek is behandeld ter zitting met gesloten deuren van maandag 19 oktober 2009 in aanwezigheid van de deken en de plaatsvervangend deken mr. H.H. Tan. Verweerder is, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet verschenen. Zijn raadsman mr. J. van Ravenhorst is wel verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt. Zowel de deken als mr. Van Ravenhorst hebben pleitnotities met bijlagen overgelegd, die aan het proces-verbaal zijn gehecht.
1.3 De raad heeft kennis genomen van:
a. de in 1.1 bedoelde brief van de deken en van de bij die brief gevoegde stukken;
b. de diverse stukken die voorafgaande aan de zitting nog tussen partijen en de raad zijn gewisseld..
2. Het verzoek
2.1 De deken verzoekt de raad primair om op voet van artikel 60b van de Advocatenwet:
a. verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd te schorsen in de uitoefening van zijn praktijk;
b. te bepalen dat een door de raad aan te wijzen advocaat in het ressort Amsterdam naar bevind van zaken handelend die maatregelen mag nemen waartoe verweerder zelf bevoegd zou zijn, die in het belang van de continuïteit van verweerders kantoor en de cliënten van verweerders kantoor zijn.
2.2 De deken verzoekt de raad subsidiair om een onderzoek ex artikel 60c van de Advocatenwet in te stellen naar de toestand waarin de praktijk van verweerder en verweerders kantoor zich bevindt
2.3 De deken verzoekt de raad zowel primair als subsidiair om een beslissing over de kosten, waaronder de kosten die ten laste van verweerder kunnen worden gelegd, aan te houden, althans te bepalen dat deze vooralsnog op ten hoogste € 10.000 kunnen worden begroot en slechts dan op een hoger – ten laste van verweerder te brengen – bedrag kunnen worden gesteld, indien de raad op basis van het verzoek van de aan te wijzen advocaat hierover een beslissing neemt.
3. Feiten
Voor de beoordeling van het verzoek kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Verweerder is sedert 1992 werkzaam als advocaat, laatstelijk te Z. bij het kantoor dat zijn naam draagt (hierna: “verweerders kantoor”). De aandelen van verweerders kantoor zijn volledig in handen van B B.V. te Utrecht. De aandelen van deze houdster¬maatschappij behoren geheel toe aan verweerder. Voordat hij zijn huidige kantoor oprichtte, was verweerder als partner verbonden aan kantoor Y. Na het vertrek van verweerder is kantoor Y in 2007 failliet gegaan. De curator heeft een regeling met verweerder getroffen inhoudende dat hij tezamen met B B.V. in termijnen een bedrag ad € 175.000 aan de boedel zal voldoen.
3.2 Tegen de advocaten bij verweerders kantoor loopt een aantal tuchtrechtelijke onderzoeken en procedures (blz. 10 verzoekschrift). Deze zien vooral op het optreden van het kantoor in zogenaamde “beleggingsfraudezaken”. De voorzieningenrechter heeft bepaald dat verweerder publiekelijk gedane uitspraken betreffende beleggingsfondsen moest rectificeren (blz. 12 e.v. verzoekschrift).
3.3 De raad van toezicht in het arrondissement Utrecht heeft in december 2008 in overeenstemming met verweerder besloten een onderzoek in te stellen naar de wijze van praktijkvoering van verweerders kantoor . Reden hiertoe was naast de ingediende klachten en verzoeken tot bemiddeling, ook de constante stroom van publicaties en het door één van de klagers gelegde beslag op o.a. de kantoorrekening van verweerders kantoor.
3.4 De Utrechtse raad heeft mr. V. en de heer W. RA verzocht om de praktijkvoering binnen verweerders kantoor te onderzoeken en in het bijzonder te rapporteren over de volgende punten:
- de praktijkvoering in zijn algemeenheid en de vraag of deze voldoet aan redelijkerwijs te stellen eisen, waaronder doch niet uitsluitend aan hetgeen voortvloeit uit de toepasselijke wet- en regelgeving;
- de vraag of de belangen van cliënten zijn gewaarborgd;
- de wijze waarop richting cliënten wordt gedeclareerd;
- de financiële organisatie van de praktijk;
- het gebruik van de derdengeldrekening.
3.5 Het onderzoek heeft geleid tot een rapportage d.d. 9 februari 2009 (blz. 100 van de dekenbrief). Enkele aanbevelingen die zij daarin doen zijn:
“a. Draag er zorg voor dat in ieder nieuw te openen dossier bij het begin van de behandeling een gedegen procesanalyse wordt opgesteld, waarin kansen en risico’s worden toegelicht. Draag er zorg voor dat de cliënten hiervan (vertrouwelijk) kunnen kennis nemen;
b. Wees terughoudend bij het voeren van publiciteit en wees kritischer bij het formuleren van berichten over bepaalde zaken. Laat je zo nodig extern adviseren over de rechtmatigheid van voorgenomen uitlatingen. Voorkom “cliënten te werven over de rug van een (toekomstige) wederpartij”;
c. Pas voor zover nodig de dekking aan van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering. Gelet op de relatief grote belangen die gemoeid zijn met de behandeling van met name de vastgoedfraudezaken, zou een dekking van € 4.000.000,= wel eens te laag kunnen zijn;
d. Zorg voor een betere financiële basis voor het aantrekken van een behoorlijke kantoorfinanciering;
e. Kijk nog eens kritisch naar de kosten die in relatie met de omzet veel te hoog zijn.”
3.6 Naar aanleiding van dit rapport heeft op 15 april 2009 een gesprek plaats¬gevonden tussen de betrokkenen. Aldaar heeft de heer W. ten aanzien van de solvabiliteit, winstgevendheid en liquiditeit van verweerders kantoor geconcludeerd dat de onderneming bij terugvallende omzet direct in liquiditeits¬problemen komt en dat salarissen niet betaald kunnen worden. Dat betekent een te snelle afbouw in personele zin en ook dat lopende verplichtingen aan cliënten in gevaar komen. Verder merkt de heer W. op dat er door hem een beperkt onderzoek is gedaan naar de financiële posities van B B.V. en van verweerder in privé en dat hij geconstateerd heeft dat deze onvoldoende zijn om verweerders kantoor te kunnen ondersteunen.
3.7 Naar aanleiding van dit gesprek stelde verweerder dat hij zorg zou dragen voor een kredietfaciliteit van € 200.000. De personeelskosten zouden worden terug¬gedrongen. De contracten van de twee bij zijn kantoor werkzame juridisch medewerkers zouden na medio 2009 niet worden verlengd. Afgesproken werd dat verweerder vóór 15 mei 2009 schriftelijk zou aangeven welke concrete maat¬regelen door hem c.q. door zijn kantoor zouden worden genomen met name op financieel gebied. Die maatregelen zouden dan ter becommentariëring worden voorgelegd aan mr. V. en de heer W. Die afspraken zijn aan verweerder bevestigd bij brief d.d. 5 mei 2009 (blz. 110 verzoekschrift). Ook is verweerder daarin verzocht om de verplichtingen richting de curator van kantoor Y in zijn reactie te betrekken.
3.8 Vervolgens is in de periode 15 mei 2009 t/m 15 juni 2009 verder gecorrespondeerd tussen enerzijds mr. Z. namens verweerder en anderzijds de Utrechtse raad van toezicht (blz. 114 t/m 132 verzoekschrift). Samengevat legt mr. Z. uit op welke wijze verweerders kantoor aan de aanbevelingen zou voldoen, terwijl de raad daarop reageert met verzoeken om aanvullende informatie.
3.9 In zijn brief d.d. 15 juni 2009 (blz. 133 verzoekschrift) reageert de heer W. op de voorgestelde maatregelen. Kort samengevat komt zijn reactie erop neer dat uit de overgelegde stukken niet blijkt of de maximale dekking van de beroepsaansprakelijk¬heidsverzekering daadwerkelijk is verhoogd. Uiteindelijk concludeert hij dat hij niet over informatie beschikt om te bevestigen dat de kwetsbare financiële situatie bij verweerders kantoor is verbeterd.
3.10 Op 19 juni 2009 verzoekt mr. Z. om het patronaat te mogen voeren over twee nieuwe stagiaires bij verweerders kantoor. Dit verzoek is door de raad van toezicht afgewezen.
3.11 Bij brief d.d. 31 juli 2009 zendt verweerder de halfjaarstukken over de eerste helft van 2009 aan de deken, welke aan de heer W. worden doorgezonden. Naar aanleiding daarvan verzoekt de heer W. om binnen één week antwoord te krijgen op diverse vragen over die stukken. Er wordt vervolgens namens verweerder verzocht om uitstel om deze vragen te beantwoorden. Verweerder schrijft op 14 september 2009 (blz. 149 verzoekschrift) aan de deken dat er niet bezuinigd kan worden op personeelskosten, dat de boekhouder op vakantie is en dat de kwartaalstukken met balans pas in de tweede week van oktober kunnen worden toegestuurd. Verder zou B B.V. “een bijzonder aantrekkelijke betalingsregeling hebben getroffen met de curator” en zou de incidentele omzet “stapje voor stapje” kunnen worden gerealiseerd.
3.12 Hierop reageert de heer W. in zijn brief d.d. 21 september 2009 (blz. 151 verzoekschrift) met het volgend bericht: “Per saldo ontbreekt mij nog de meest relevante informatie om een oordeel te kunnen geven over de financiële situatie bij [verweerders kantoor]. […] Resumerend kan worden gesteld dat ik nog steeds geen nadere informatie heb om mijn mening opgenomen in de brief van 9 februari 2009 en 15 juni 2009, te herzien.”
4. Beoordeling van het verzoek
4.1 Ten aanzien van de primaire verzoeken geldt het volgende.
De raad stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende vast.
Het door mr. V. en de heer W. uitgevoerde onderzoek bij verweerders kantoor leidt onder andere tot de conclusie dat de wijze van optreden van het kantoor niet zonder risico is en dat de financiële basis van het kantoor kwetsbaar is.
4.2 Alhoewel de bezwaren al geruime tijd geleden zijn geïdentificeerd en verweerder ruimschoots in de gelegenheid is gesteld om zijn praktijk op orde te brengen, is dat niet gebeurd. Gebleken is dat verweerder eerder stelselmatig blijft weigeren om de aanbevelingen die hem door de onderzoekers aan de hand zijn gedaan ter verbetering van de praktijk, te volgen. De verklaringen die verweerders raadsman in dat verband ter tafel heeft gebracht brengen daar geen verandering in.
4.3 Voor wat betreft de beroepsaansprakelijkheidsverzekering is ter zitting gebleken dat de dekking daarvan zelfs nog veel lager is dan het niveau waar de heer. W. vanuit gegaan is – en wat hij al aan de lage kant achtte.
4.4 De financiële basis van verweerders kantoor is nog altijd kwetsbaar en daarin is ondanks herhaalde toezeggingen nog geen verbetering opgetreden. De onderneming lijkt grotendeels te zijn gefinancierd op basis van - deels onzekere - toekomstige inkomsten. Er is geen kredietfaciliteit gevonden en er zijn geen zekerheden gesteld. De situatie is dan ook zorgelijk.
4.5 Voor wat betreft de wijze van praktijkvoering blijkt uit de overgelegde stukken dat verweerder er nog altijd een agressieve wijze van cliëntenwerving op na houdt en voortdurend de publiciteit zoekt, waarbij openbare beschuldigingen aan het adres van wederpartijen niet worden geschuwd. Uit de diverse uitspraken van voorzieningen¬rechters blijkt dat verweerder daarmee een grens overschrijdt.
4.6 Aan de raad is tevens gebleken dat verweerder – ondanks het verbod van de raad van toezicht in het arrondissement Utrecht hiertoe – vier stagiaires zoekt, getuige de advertentie van verweerders kantoor in het Advocatenblad van 16 oktober 2009, terwijl inkrimping geboden was, zoals op 15 april 2009 was afgesproken.
4.7 Al met al geeft verweerder hiermee geen blijk zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen.
4.8 Op grond van deze omstandigheden acht de raad het verzoek tot schorsing toewijsbaar. Tevens acht de raad het treffen van een voorziening als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet noodzakelijk.
4.9 De deken heeft verzocht bij wijze van voorziening een advocaat aan te wijzen die de bevoegdheid krijgt om beslissingen te nemen waartoe verweerder zelf bevoegd zou zijn met betrekking tot de praktijkvoering. Gezien de thans bestaande situatie acht de raad een dergelijke voorziening passend en noodzakelijk. De taak van de aan te wijzen advocaat zal met name bestaan in het zo mogelijk realiseren van de onder 3.5 genoemde aanbevelingen en, indien zulks niet of niet in voldoende mate mogelijk blijkt het treffen van alsdan passende maatregelen. De raad zal als zodanig aanwijzen, zo lang de deken dat geraden acht, mr. A. van den End, advocaat te Amsterdam. De raad zal deze advocaat tevens de bevoegdheid geven om zonodig de sterke arm in te schakelen.
4.10 De raad zal de aangewezen advocaat de bevoegdheid geven om verweerder te vertegenwoordigen in het bestuur van de stichting derdengelden, tenzij daar op een andere acceptabele wijze in kan worden voorzien en voor zover de statuten van de stichting beheer derdengelden dat toestaan. Een dergelijke voorziening is ook volgens de raad noodzakelijk vanwege het zwaarwegende en spoedeisende belang dat ook in financieel opzicht de nodige maatregelen kunnen worden getroffen ten behoeve van de cliënten van verweerder.
4.11 Ten slotte is de raad van oordeel dat de kosten van de aan te stellen advocaat ten laste van verweerder dienen te komen. De raad acht het redelijk dat de advocaat zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen betaling van een vergoeding van ten hoogste € 250,00 per uur, exclusief btw en reiskosten, zulks met een (voorlopig) maximum van 120 uur in totaal. Verweerder dient hiertoe binnen 7 dagen na dagtekening van deze beslissing een voorschot aan deze advocaat te voldoen van € 10.000,00 exclusief btw en reiskosten op een door hem aan te wijzen rekening. Zodra het voorschot niet meer toereikend is, zal op verzoek van betrokken advocaat door verweerder een nader voorschot van € 10.000,00 exclusief btw en reiskosten moeten worden voldaan en zo vervolgens tot het (voorlopig) maximum is bereikt. Indien de aan te stellen advocaat van oordeel is dat voortzetting van zijn werkzaamheden, na ommekomst van de voornoemde 120 uur passend en geboden is, zal op diens verzoek worden beoordeeld of daartoe aanvullende gelden zullen worden toegekend.
4.12 Aan behandeling van het subsidiaire verzoek komt de raad gezien het bovenstaande niet toe.
BESLISSING
De raad van discipline:
- schorst verweerder met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd in de uitoefening van de praktijk als advocaat;
- bepaalt bij wijze van voorziening als bedoeld in artikel 60b lid 1 Advocatenwet dat mr. A. van den End, advocaat te Amsterdam, de bevoegdheid heeft zich toegang te verschaffen tot de ruimte waarin de praktijk van verweerder wordt gevoerd aan de Boulevard 1 te (3707 BK) Zeist en tot zijn archieven en tot die zaken en personen als genoemd in artikel 60e lid 1 en 2 Advocatenwet, desnoods met behulp van de sterke arm, en dat deze advocaat overeenkomstig diens taak, boven onder 4.9 omschreven, in het belang van de continuïteit van verweerders kantoor en de cliënten van verweerder naar bevind van zaken maatregelen mag nemen waartoe verweerder als advocaat zelf bevoegd zou zijn, een en ander zo lang de deken dat geraden acht en de aangewezen advocaat zich daartoe beschikbaar houdt;
- bepaalt voor zover hier niet op een andere acceptabele wijze in kan worden voorzien dat mr. Van den End voornoemd verweerder vertegenwoordigt in het bestuur van de stichting beheer derdengelden van verweerders kantoor, zulks met uitsluiting van verweerder zelf, voor zover de statuten van deze stichting de deken de bevoegdheid geven bestuurders te ontslaan en te benoemen;
- bepaalt dat mr. Van den End voornoemd zijn werkzaamheden zal uitvoeren tegen een – ten laste van verweerder te brengen – vergoeding van ten hoogste € 250,00 per uur exclusief btw en reiskosten, zulks met een maximum van 120 uur in totaal;
- bepaalt dat verweerder aan mr. Van den End voornoemd binnen 7 dagen na dagtekening van deze beslissing op een door hem aan te wijzen rekening een voorschot zal voldoen van € 10.000,00 exclusief btw en reiskosten;
- bepaalt dat verweerder op eerste verzoek van de aangewezen advocaat en binnen 7 dagen na dit verzoek nadere voorschotten van € 10.000,00 exclusief btw en reiskosten zal voldoen tot een totaal van € 20.000,00 exclusief btw als (voorlopig) maximum.
Aldus gewezen en uitgesproken ter openbare zitting van 3 november 2009 door mr. H. Brouwer, voorzitter, mr. J.M. van de Laar, mr. P.W.M. Huisman, mr. B.C. Romijn, mr. M.J. Westhoff, leden, bijgestaan door mr. M.J.E. van den Bergh als griffier.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 3 november 2009 per aangetekende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
- de secretaris van de algemene raad van de Nederlandse orde van advocaten
- de voorzitter van de raad voor rechtsbijstand Utrecht
- de rechtbank te Utrecht
Van deze beslissing kan hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Op grond van artikel 60b lid 4 Advocatenwet schorst het hoger beroep niet de werking van deze beslissing.
Het beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud wor¬den ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het Hof van Discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076 - 548 4607.