Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

19-10-2009

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0124

Zaaknummer

09-132A

Inhoudsindicatie

Advocaat wederpartij. Verkondigen feitelijke onjuistheden. Onnodig grievend. Hanteren onredelijke termijnen. Conflicterende belangenbehartiging. Ongegrond.

Inhoudsindicatie

 

Uitspraak

RAAD VAN DISCIPLINE

in het ressort Amsterdam

 

BESLISSING d.d. 19 oktober 2009

in de zaak 09-132 A

---------------------------------------------------------------------------

De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 mei 2009 binnengekomen klacht van:

De heer

k l a g e r

tegen:

De heer mr.

v e r w e e r d e r

1 Verloop van de procedure

1.1 Bij brief van 20 mei 2009, door de raad ontvangen op 22 mei 2009, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het Arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.2 De klacht is behandeld ter zitting van 26 augustus 2009 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.3 De raad heeft kennis genomen van de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 7 genoemd in de bij deze brief gevoegde inventarislijst.

2 Klacht

2.1 De klacht van klager houdt samengevat en zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met art. 46 Advocatenwet heeft gehandeld door:

(i) feitelijke onjuistheden te verkondigen;

(ii) zich door middel van de onder (i) genoemde feitelijke onjuistheden, onnodig grievend over klager uit te laten;

(iii) bij de invordering van de alimentatie onredelijke termijnen te hanteren;

(iv) zowel voor zijn dochter als zijn ex-echtgenote op te treden en daarmee conflicterende belangen te behartigen.

2.2 In het kader van de klachten sub (i) en (ii) stelt klager dat verweerder in diens brief aan de advocaat van klager van 30 januari 2009 ten onrechte heeft medegedeeld dat:

(a) klager niet zou hebben meegewerkt om de boedel met zijn ex-echtgenote te verdelen;

(b) klager zijn zoon buiten een balkon zou hebben gehouden;

(c) klager beide kinderen een halfjaar eerder boven een brugleuning zou hebben gehouden;

(d) de dochter van klager hem ervan zou hebben beschuldigd meer dan eens onzedelijk door hem te zijn betast;

(e) klager in 2000 door een politierechter zou zijn veroordeeld;

(f) klager’s beide kinderen in 1999 twee maal psychologisch zouden zijn onderzocht.

2.3 Klager citeert in zijn brief aan de deken van 7 april 2009 een aantal uitlatingen van verweerder in diens brief aan de deken van 18 maart 2009, welke citaten volgens klager eveneens feitelijk onjuist zijn.

2.4 Ter zitting heeft klager klachtonderdeel sub (iv) ingetrokken.

3 Feiten

Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:

3.1 De dochter van klager, in 1988 geboren uit een door echtscheiding ontbonden huwelijk van klager, wordt door verweerder bijgestaan in een procedure tegen klager betreffende de betaling van alimentatie. Verweerder staat tevens de ex-echtgenote van klager bij. Klager wordt in deze procedure bijgestaan door een eigen advocaat.

3.2 De rechtbank Amsterdam heeft op 13 december 1995 de ten behoeve van de kinderen te betalen alimentatie bepaald op NLG 250,= per kind per maand. Omdat de ex-echtgenote aanvankelijk een bijstandsuitkering ontving, werd de alimentatie betaald aan de Dienst Werk en Inkomen van de gemeente Apeldoorn. Toen de bijstandsuitkering werd beëindigd is klager op 10 augustus 2000 verzocht de alimentatie rechtstreeks aan de ex-echtgenote over te maken. Die alimentatie is door klager niet betaald, hetgeen onderdeel is van het hiervoor onder 3.1 genoemde geschil.

3.3 Uit de stukken blijkt dat klager in 1993 voor mishandeling van zijn ex-echtgenote door de politierechter is veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van twee jaar en een geldboete, en dat deze veroordeling in hoger beroep is gewijzigd in een geldboete. Uit de stukken blijkt voorts dat de kinderen in 1995 door het PAR Utrecht en in 1999 door het PAR Amsterdam zijn onderzocht.

3.4 Blijkens het proces-verbaal van aangifte d.d. 28 maart 1997 heeft de ex-echtgenote van klager er onder meer aangifte van gedaan dat klager zijn zoon en dochter zowel lichamelijk als psychisch heeft mishandeld. De ex-echtgenote van klager noemt hierbij een incident waarbij klager zijn zoon op 8 maart 1997 buiten het balkonhek van de woning van de zuster van klager heeft gehouden, en een incident daarvoor waarbij klager (omstreeks november 1996) zijn beide kinderen over een brugleuning heeft getild en boven het water heeft gehouden. Van laatstgenoemd incident heeft de dochter op 28 mei 1997 eveneens aangifte gedaan.

3.5 Verweerder heeft klager in het kader van het alimentatiegeschil tussen klager en diens dochter op 25 november 2008 geschreven welke bedragen de dochter van klager vorderde. In dat verband heeft verweerder aangekondigd de deurwaarder opdracht te hebben gegeven de beschikking van 13 december 1995 ten uitvoer te leggen, voorzover dit het zelfstandig recht van de dochter op alimentatie betrof. Verweerder heeft die opdracht aan de deurwaarder niet gegeven. Verweerder heeft, teneinde te kunnen vaststellen of klager meer alimentatie kon betalen, klager in genoemde brief voorts gevraagd binnen veertien dagen nadere bewijsstukken aan verweerder toe te zenden. Verweerder heeft klager – via diens advocaat – voorts op 30 januari 2009 gesommeerd de door zijn cliënten gevorderde bedragen binnen acht dagen te voldoen.

3.6 Ter zitting heeft verweerder medegedeeld dat de dochter van klager zelf aan verweerder heeft meegedeeld klager ervan te beschuldigen onzedelijk door hem te zijn betast.

4 Beoordeling klachtonderdelen (i) en (ii)

4.1 Deze klachtonderdelen kunnen gezamenlijk worden behandeld nu ze beiden betrekking hebben op uitlatingen van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van klager’s wederpartij.

4.2 Voorop dient te worden gesteld dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt en kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat (1) feiten poneert waarvan hij weet of redelijke wijze kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn, of (2) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij. De raad zal het optreden van verweerder aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

4.3 De raad neemt bij de beoordeling van de klacht voorts tot uitgangspunt dat een advocaat in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de door zijn cliënt medegedeelde feiten en dat hij deze slechts bij uitzondering dient te verifiëren.

4.4 Ten aanzien van de onder 2.2 onder (a), (b), (c), (e) en (f) door klager aan verweerder verweten uitlatingen geldt dat uit de stukken is gebleken dat verweerder deze uitlatingen heeft gedaan op basis van door zijn cliënten aan hem medegedeelde feiten, en dat eventuele feitelijke onjuistheden van ondergeschikte aard zijn. Dit geldt ook voor de hiervoor onder 2.3 genoemde uitlatingen van verweerder. Hieruit volgt dat deze uitlatingen van verweerder naar het oordeel van de raad niet als onnodig grievend kunnen worden gekwalificeerd.

4.5 Ook ten aanzien van de hiervoor onder 2.2 (d) genoemde uitlating van verweerder geldt dat verweerder hierbij is afgegaan op mededelingen van zijn cliënt. Hoewel de raad begrijpt dat klager deze uitlating als grievend heeft ervaren, is de raad van mening dat deze uitlating in het licht van het tussen klager en diens ex-echtgenote via hun advocaten gevoerde juridische debat waarin de uitlating is gedaan, niet als onnodig grievend kan worden aangemerkt. Bij dit oordeel speelt een rol dat verweerder deze specifieke uitlating genuanceerder heeft opgeschreven dan door klager gesteld en ook niet als ‘feit’ heeft gepresenteerd en voorts dat verweerder heeft uitgelegd waarom de betreffende uitlating volgens hem nodig was. Weliswaar had verweerder de uitlating nog genuanceerder kunnen formuleren dan hij heeft gedaan, maar niet gezegd kan worden dat hij – gemeten naar de hiervoor omschreven maatstaf – de grenzen van het tuchtrechtelijk laakbare heeft overschreden.

4.6 De klachtonderdelen (i) en (ii) zijn derhalve ongegrond.

5 Beoordeling van klachtonderdeel (iii)

5.1 Klager verwijt verweerder in zijn brief van 30 januari 2009 een onredelijke betalingstermijn van acht dagen te hebben gehanteerd, en tegelijkertijd bij gebreke van betaling binnen die termijn, invorderingsmaatregelen te hebben aangekondigd. Gelet op de eerdere correspondentie met klager van 25 november 2008, is de raad van oordeel dat de genoemde termijn niet onredelijk is. Verweerder heeft bovendien niet daadwerkelijk een deurwaarder ingeschakeld.

5.2 Klachtonderdeel (iii) is derhalve eveneens ongegrond.

BESLISSING:

De raad van discipline verklaart de klacht in al zijn onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. Th.S. Röell, voorzitter, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. M.A. le Belle, mr. B. Roodveldt, mr. D.J.S. Voorhoeve, leden, met bijstand van mr. S. Baks als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 oktober 2009.

 

voorzitter griffier

 

Deze beslissing is in afschrift op 20 oktober 2009 per aangetekende brief verzonden aan:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:

- klager

- verweerder

- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam

- de deken van de Nederlandse orde van advocaten

Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.

De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgende op de dag van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.

De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:

a. Per post

 Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC   Prinsenbeek

b. Bezorging

  De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC  Prinsenbeek. Bezorging kan

  uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke

  kantooruren.

c. Per fax 

  Het faxnummer van het hof van discipline is 076 0 548 4608. Tegelijkertijd met de

  indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden

  toegezonden aan de griffie van het hof. 

d.  Telefonische informatie 

  076 – 548 4607.