Rechtspraak
Uitspraakdatum
19-10-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2009:YA0078
Zaaknummer
B 60 - 2009
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Schending gedragsregel 24. Nadat op 1 april 2006 de Wet op de Rechtsbijstand was gewijzigd en klager aan verweerder had medegedeeld dat hij niet langer samenwoonde had verweerder moeten heroverwegen of klager mogelijk alsnog voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
B 60-2009
BESLISSING
van de raad van discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch inzake de klacht van:
klager,
tegen
verweerder,
−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−−
Verloop van de klachtprocedure.
Bij schrijven van 25 maart 2009 heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Breda de stukken in bovenvermelde klachtzaak aan de raad doen toekomen welke stukken vermeld zijn in de bij voormelde brief gevoegde inventarislijst.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 31 augustus 2009, waarvoor partijen werden opgeroepen bij brieven van de griffier van 9 juni 2009, waarbij aan hen werd medegedeeld dat de stukken ter inzage zouden liggen ten kantore van de griffier tot 17 augustus 2009. De deken werd van de mondelinge behandeling op de hoogte gesteld.
Ter zitting zijn klager en verweerder verschenen.
Vaststelling van de feiten voor zover voor de klacht van belang.
Verweerder heeft klager bijgestaan in een echtscheidingsprocedure. Het intakegesprek vond plaats op 16 januari 2006, waarin werd afgesproken dat verweerder zijn werkzaamheden op betalende basis voor klager zou gaan verrichten. Klager woonde op dat moment samen met een partner die inkomen genoot. Op 9 februari 2006 heeft klager een ingevulde en afgestempelde Verklaring Inkomen en Vermogen, voorzien van de benodigde bewijsstukken aan verweerder doen toekomen. De gegevens van de partner van klager waren daarin echter niet vermeld. Op 10 februari 2006 heeft verweerder schriftelijk bij klager aangegeven dat hij op basis van die onjuiste verklaring geen toevoeging wilde aanvragen. In die zelfde brief is door verweerder tevens aangegeven dat hij de werkzaamheden voor klager betalend zou voortzetten, tenzij klager eerst een toevoegingsaanvraag wilde afwachten. Op 13 februari 2006 heeft klager gereageerd op een door klager opgesteld conceptverweerschrift. Hierop heeft verweerder aan klager gevraagd of hij hieruit mocht afleiden dat klager akkoord was met de voortzetting van zijn werkzaamheden op betalende basis, hetgeen klager heeft beaamd. Na de wijziging van de Wet op de Rechtsbijstand op 1 april 2006 heeft verweerder niet getoetst of klager als gevolg van deze wijziging in aanmerking kon komen voor een toevoeging. Verweerder heeft zijn werkzaamheden gedeclareerd op uurbasis. Klager heeft de eerste voorschotnota ad € 750,-- voldaan alsmede de einddeclaratie. De tussentijdse declaratie ten bedrage van € 2.743,81 is niet door klager voldaan.
Inhoud van de klacht.
Schending van gedragsregel 24.
Standpunt van klager
Tijdens het intakegesprek op 16 januari 2006 heeft klager aangegeven mogelijk in aanmerking te komen voor gefinancierde rechtsbijstand. Klager heeft een ingevulde en afgestempelde Verklaring Inkomen en Vermogen, voorzien van de noodzakelijke bewijsstukken aan verweerder overhandigd op 9 februari 2006. Op dat moment was klager nog samenwonend met een partner die inkomen genoot. De mate van samenwonen was verweerder niet bekend. Verweerder had hoe dan ook een toevoeging moeten aanvragen. Op 24 april 2006 heeft klager aan verweerder laten weten dat hij niet langer samenwoonde. Omdat klager slechts een WAO uitkering ontving, ging klager er van uit dat hij in aanmerking kwam voor een toevoeging. De regels omtrent de toevoegingsaanvraag zijn gewijzigd op 1 april 2006. Mogelijk had klager ook als gevolg van deze wijziging in aanmerking kunnen komen voor een toevoeging. Ook dat is door verweerder niet getoetst. Klager stelt dat hij recht had op een toevoeging met een eigen bijdrage van € 92,--.
Standpunt van verweerder.
Tijdens het intakegesprek is gesproken over de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen. Klager heeft toen aangegeven niet in aanmerking te komen voor een toevoeging. Op de verklaring omtrent inkomen en vermogen die klager vervolgens aan verweerder heeft overhandigd, stonden de gegevens van de partner van klager niet vermeld. Om die reden heeft verweerder op 10 februari 2006 schriftelijk bij klager aangegeven dat hij op basis van die onjuiste verklaring geen toevoeging wilde aanvragen. In de brief is door verweerder tevens aangegeven dat hij de werkzaamheden voor klager betalend zou voortzetten, tenzij klager eerst een toevoegingsaanvraag wilde afwachten. Op 13 februari 2006 heeft klager gereageerd op een door klager opgesteld conceptverweerschrift. Hierop heeft verweerder aan klager gevraagd of hij hieruit mocht afleiden dat klager akkoord was met de voortzetting van zijn werkzaamheden op betalende basis, hetgeen klager heeft beaamd. Om die reden is terecht gedeclareerd op uurbasis. Klager heeft daarmee expliciet ingestemd en daarom is ook niet van belang dat klager op een gegeven moment niet meer samenwoonde. Zonder andersluidend bericht mocht verweerder ervan uitgaan dat klager zou betalen op basis van een uurtarief.
Beoordeling van de klacht.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat klager in april 2006 aan verweerder heeft medegedeeld dat hij niet langer samenwoonde. Voorts is in april 2006 de Wet op de Rechtsbijstand gewijzigd. Bij de beoordeling van de klacht zal de raad onderscheid maken tussen de periode voor en na april 2006.
Gedragsregel 24 verplicht een advocaat om bij het begin van de zaak, en verder telkens wanneer daartoe aanleiding bestaat, te overleggen of er termen aanwezig zijn om te trachten door de overheid gefinancierde rechtshulp te krijgen, tenzij de advocaat goede gronden heeft om aan te nemen dat zijn cliënt niet in aanmerking kan komen voor door de overheid gefinancierde rechtsbijstand. Een advocaat mag niet zonder meer afgaan op de enkele mededeling van de cliënt dat hij niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging (Hof van Discipline 10 april 2006).
Uit de overgelegde stukken blijkt dat tijdens het intakegesprek de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen is besproken, waarna verweerder heeft geconcludeerd dat klager niet voor een toevoeging in aanmerking zou komen en dat tevens aan de orde is gekomen dat klager samenwoonde. Klager stelt dat verweerder niet op de hoogte was van “de mate van samenwonen”, waarmee klager in feite in twijfel trekt of er wel echt van samenwoning kon worden gesproken, doch dat strookt niet met het feit dat in de alimentatieberekening wel rekening is gehouden met deze partner en het feit dat klager op 24 april 2006 aan verweerder heeft medegedeeld dat hij niet langer samenwoonde. Naar het oordeel van de raad is daarmee voldoende aannemelijk dat klager op 16 januari 2006 samenwoonde en dat de partner van klager een zodanig inkomen genoot dat het gezamenlijk inkomen de voor de gefinancierde rechtsbijstand geldende inkomensgrenzen overschreed. Aldus heeft verweerder in redelijkheid kunnen aannemen dat klager niet in aanmerking kwam voor een toevoeging.
Op de Verklaring Inkomen en Vermogen die klager op 9 februari 2006 aan verweerder heeft overhandigd was niet vermeld dat klager op dat moment nog samenwoonde, hetgeen voor verweerder aanleiding vormde schriftelijk aan klager mede te delen dat hij op basis van die verklaring geen toevoeging zou aanvragen, omdat op die verklaring de samenwoning werd verzwegen. Vervolgens heeft verweerder tot twee maal toe aan klager gevraagd of hij ermee akkoord ging dat verweerder zijn werkzaamheden op betalende basis zou voortzetten. Klager heeft daar bevestigend op gereageerd, zodat verweerder zijn werkzaamheden op betalende basis is blijven verrichten en hij geen toevoegingsaanvraag heeft ingediend. Daarmee heeft verweerder geenszins tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.
Vervolgens is op 1 april 2006 de Wet op de Rechtsbijstand gewijzigd en heeft klager op 24 april 2006 aan verweerder medegedeeld dat hij niet langer samenwoonde. De raad is van oordeel dat de beide wijzigingen voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn geweest om te heroverwegen of klager mogelijk alsnog voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking kwam en dat met klager te bespreken. Verweerder heeft zulks nagelaten.
De klacht voor zover deze betrekking heeft op de periode ná 1 april 2006, is derhalve naar het oordeel van de raad gegrond. In het feit dat uit de overgelegde stukken evenwel blijkt dat klager de voorschotnota en de einddeclaratie heeft voldaan en zich enkel beklaagt over de declaratie d.d. 17 februari 2006, welke declaratie dateert van vóór april 2006, zijnde de periode waarin verweerder de mogelijkheid een toevoeging aan te vragen had moeten heroverwegen, ziet de raad echter reden om af te zien van het opleggen van een maatregel.
BESLISSING.
De raad verklaart de klacht deels gegrond en ziet ter zake af van het opleggen van een maatregel.
Aldus gegeven en in het openbaar uitgesproken door mr. P.M. Knaapen, voorzitter en mrs. Chr.M.J. Peeters, R.G.A.M. Theunissen, J.D.E. van den Heuvel, J.J.M. Goumans, leden, alsmede mr. Th.H.G. van de Langenberg, griffier, ter openbare zitting van de raad dd. 19 oktober 2009.
mr. Th.H.G. van de Langenberg, mr. P.M. Knaapen,
griffier. voorzitter.
Verzonden op: 20 oktober 2009
Van deze beslissing kan binnen 30 dagen na verzending van het afschrift hoger beroep worden ingesteld bij het Hof van Discipline.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van het afschrift. Uiterlijk op de dertigste dag dient Uw appelmemorie in het bezit te zijn van de griffier van het Hof van Discipline. Het gaat mitsdien niet om tijdige verzending van de appelmemorie, maar om tijdige ontvangst door de griffier van het Hof van Discipline. U dient er rekening mee te houden dat verlenging van deze termijn niet tot de mogelijkheden behoort. Beroep dient te worden ingesteld door middel van een memorie, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien.
De memorie dient in zevenvoud te worden ingediend en vergezeld te zijn van zes kopieën van de beslissing waartegen beroep wordt ingesteld.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per Post.
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging.
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC te Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax.
Het faxnummer van het Hof van Discipline is : 076 – 5484608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
Voor het inwinnen van informatie : het telefoonnummer van het Hof van Discipline is : 076 - 5484607.