Rechtspraak
Uitspraakdatum
07-04-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0726
Zaaknummer
08-214A
Zaaknummer
08-215A
Inhoudsindicatie
Klager heeft bij vergissing een aantal vertrouwelijke stukken tussen advocaat en cliënt aan processtuk gehecht. Verweerders hebben deze in andere procedures overgelegd, zonder klager daarover vooraf te consulteren. Vertrouwelijke correspondentie? Ja. Klacht gegrond.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 7 april 2009
in de zaken 08-214A en 08-215A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
De heer mr.
k l a g e r
tegen:
De heer mr. (klachtzaak 08-214A)
De heer mr. (klachtzaak 08-215A)
Vertegenwoordigd door mr.
v e r w e e r d e r s
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 8 augustus 2008, bij de raad binnen gekomen op 11 augustus 2008, heeft de deken van de orde van advocaten van het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2009 in aanwezigheid van klager en verweerders. Verweerders zijn bijgestaan door mr. F.A.W. Bannier. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennis genomen van de in 1.1 bedoelde brief van de deken aan de raad en van de stukken 1 tot en met 12 in de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2. De klacht
2.1 De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat verweerders in strijd met artikel 46 Advocatenwet hebben gehandeld door twee e-mailberichten, die per vergissing aan een van klager afkomstig processtuk waren gehecht, in een aantal andere procedures hebben overgelegd. Die e-mailberichten zijn gewisseld tussen de cliënte van klager en haar advocaten – niet zijnde klager - en het stond verweerders niet vrij gebruik te maken van deze berichten.
3. Feiten
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.1 Verweerders traden op als advocaten van vennootschap “P”. P is in diverse procedures verwikkeld, onder andere ook tegen vennootschap “F”. Klager was vanaf de tweede helft van januari 2007 tot omstreeks 21 augustus 2007 advocaat van F. Klager heeft namens F op 19 februari 2007 hoger beroep ingesteld tegen een vonnis dat was gewezen tussen F en P. Klager heeft op 19 juni 2007 de memorie van grieven met bijbehorende producties bij het gerechtshof ingediend. Aan deze memorie waren abusievelijk vier producties gehecht die niet behoorden tot de memorie van grieven en waarnaar in de memorie niet verwezen werd; evenmin behoorden zij tot de stukken van eerste aanleg. In onderhavige klachtzaak gaat het nog om de volgende twee berichten:
1. een e-mail d.d. 11 januari 2007 van de heer X, adviseur bij F, aan mr. S. en mr. M., destijds (vóór klager) advocaten van F.;
2. een e-mail d.d. 11 januari 2007 van mr. G., advocaat, aan de heer X, met als onderwerp “mededingingsbeperking”.
3.2 De heer X had een e-mailadres op eigen naam bij F, de organisatie waar hij als adviseur werkzaam was.
3.3 Verweerders hebben de heer X op 29 december 2006 aangeschreven. In die brief is onder andere vermeld: “U heeft namens F de afgifte van deze overtollige voorraden geweigerd ... “. Deze brief is mede verstuurd naar het e-mailadres van de heer X bij F. De heer X was namens F aanwezig bij een kort geding zitting tussen F en P in januari 2007, in welke zaak mrs. S. en M. als advocaten van F optraden.
3.4 Bij brief van 21 augustus 2007 heeft klager aan verweerders gevraagd, nadat hij kort daarvoor van zijn, inmiddels voormalig, cliënte F had begrepen dat door hem abusievelijk bij de memorie van grieven de in 3.1 bedoelde e-mailberichten waren gevoegd, of het juist was dat verweerders die correspondentie hadden gebruikt in een arbitrageprocedure. Klager heeft zich in deze brief het recht voorbehouden een klacht tegen verweerders in te dienen, indien hem “zou blijken dat door uw tussenkomst deze stukken, waarvan het vertrouwelijke karakter duidelijk kenbaar is, zijn gebruikt in gerechtelijke procedures.”
3.5 Bij brief van 24 augustus 2007 hebben verweerders bevestigd dat de door klager overgelegde correspondentie met de adviseur van F in andere procedures is gebruikt.
3.6 Verweerders hebben de bewuste e-mailberichten overgelegd in een kort geding dat diende op 12 juli 2007, in een procedure met betrekking tot opheffing beslag op 10 augustus 2007, bij een dagvaarding van 31 augustus 2007 en bij een conclusie van antwoord op 26 september 2007.
3.7 Op 21 augustus 2007 heeft klager aan verweerders bericht dat hij niet langer de belangen van F behartigde.
4. Beoordeling van de klacht
4.1 De raad zal eerst de ontvankelijkheid beoordelen, nu verweerders ter zitting een beroep hebben gedaan op de niet-ontvankelijkheid van klager. Ten eerste zou klager onvoldoende eigen belang hebben om te klagen. Ten tweede zou aan de ontvankelijkheid van de klacht in de weg staan dat klager zelf niets heeft ondernomen om de per vergissing door hem in het geding gebrachte stukken terug te trekken. En ten derde heeft klager te lang gewacht met het indienen van zijn klacht (tot 28 maart 2008) na de brief van verweerders aan hem van 24 augustus 2007, zodat verweerders mochten aannemen dat het probleem was opgelost, nu klager niet meer gereageerd heeft op de brief van verweerders.
4.2 De raad is van oordeel dat klager voldoende eigen belang heeft om hem te ontvangen in zijn klacht. Vaststaat dat klager eerst kort voor 21 augustus 2007 op de hoogte is gekomen van het feit dat correspondentie onbedoeld aan de memorie van grieven was gehecht. Zijn cliënte wees hem daar toen op. Deze handelwijze was voor de cliënte reden om van klager als advocaat afscheid te nemen. Klager heeft zijn declaraties niet of niet volledig betaald gekregen. Klager wordt door deze cliënte mogelijk aansprakelijk gesteld. Op grond van al deze omstandigheden heeft klager voldoende belang in tuchtrechtelijke zin om te worden ontvangen in zijn klacht.
4.3 Met betrekking tot de tweede ontvankelijkheidskwestie overweegt de raad dat op het moment dat klager op de hoogte raakte van het abusievelijk in het geding brengen van bedoelde correspondentie (kort voor 21 augustus 2007), verweerders die correspondentie al in twee procedures hadden gebruikt. Daarom kan aan het feit dat klager niets heeft ondernomen om de betreffende stukken uit de procedure terug te halen, gesteld al dat dat in de macht van klager lag omdat hij toen geen advocaat van F meer was, niet in de weg staan aan de ontvankelijkheid van de klacht. De gewraakte gedraging door verweerders had immers al plaatsgevonden. Tenslotte overweegt de raad dat uit het niet-reageren door klager op de brief van 24 augustus 2007 verweerders niet hebben mogen of kunnen opmaken dat klager geen klacht meer zou indienen. In elk geval heeft klager het recht om te klagen door dit tijdsverloop niet verspeeld.
4.4 De raad komt thans toe aan de inhoudelijke beoordeling van de klacht, waarbij eerst zal worden ingegaan op de vraag of de e-mailberichten beschouwd moeten worden als correspondentie tussen advocaat en cliënt.
4.5 Anders dan verweerders voorstaan, is de raad van oordeel dat in deze klachtzaak de heer X beschouwd moet worden als vertegenwoordiger van vennootschap F. Vast staat dat de heer X een eigen e-mailadres had bij F en dat hij ook door verweerders als vertegenwoordiger van F rechtstreeks is aangeschreven. Verder is hij in elk geval namens F aanwezig geweest bij de behandeling van het kort geding tussen F en P in januari 2007, in welke zaak mrs. S. en M. als advocaat van F optraden. Verweerders wisten, hadden althans moeten begrijpen, dat de heer X als aanspreekpunt van F fungeerde. Voor een klachtzaak als de onderhavige is het niet relevant of de heer X al dan niet in dienst was van F. Het e-mailbericht 1 genoemd in 3.1 van de heer X aan mrs. S. en M., klagers voorgangers als advocaat van F, heeft daardoor te gelden als correspondentie tussen een advocaat en zijn cliënt. Met betrekking tot het e-mailbericht 2 in 3.1 overweegt de raad dat het wellicht zo mag zijn dat mr. G. niet als advocaat van F optrad, maar dat wanneer de inhoud van de e-mail wordt beoordeeld, de conclusie niet anders kan zijn dan dat mr. G . F op een juridisch onderwerp inhoudelijk heeft geadviseerd en dat in zoverre dit bericht ook geldt als correspondentie tussen advocaat en cliënt.
4.6 Het voorgaande brengt mee dat naar het oordeel van de raad beide e-mailberichten inderdaad beschouwd moeten worden als correspondentie tussen advocaat en cliënt. Zoals ook het hof van discipline als uitgangspunt hanteert moet die correspondentie als vertrouwelijk worden beschouwd en moet deze vertrouwelijkheid gewaarborgd worden, ook door de advocaat van de wederpartij die de beschikking daarover heeft gekregen. Verweerders hebben niet betwist dat zij hebben begrepen dat de e-mailberichten niet hoorden bij de memorie van grieven die door klager is overgelegd. Zij hebben derhalve begrepen dat deze stukken door een vergissing in hun bezit waren gekomen. Wat er zij van de redenen die verweerders meenden te hebben deze stukken in andere procedures te kunnen gebruiken, het stond hen niet vrij dit te doen zonder zich tevoren ervan te overtuigen dat daartegen geen bezwaar bestond van de zijde van (de raadsman van) F. Verweerders hebben dat niet onderzocht noch hebben zij de deken om advies gevraagd. Daardoor hebben zij tuchtrechtelijk laakbaar gehandeld. Het verwijt van verweerders dat klager de stukken niet heeft teruggetrokken uit de appelprocedure doet aan het klachtwaardige van verweerders’ gedrag niet af, nu verweerders de stukken immers al twee keer hadden overgelegd voordat klager op de hoogte raakte van zijn vergissing, daargelaten de vraag of klager dat toen nog in zijn macht had nu F direct daarna haar opdracht aan klager heeft ingetrokken.
4.7 De raad komt tot de slotsom dat de klacht gegrond is.
Maatregel
4.8 Op grond van alle omstandigheden zoals deze zijn gebleken is de navolgende maatregel passend en geboden.
BESLISSING:
4.9 De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan beide verweerders de maatregel van enkele waarschuwing op.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. M. le Belle, B. ten Doesschate, B.E. van der Molen, en M.G.F. van Voorst tot Voorst, leden, met bijstand van mr. M. Stevens als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 7 april 2009.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 7 april 2009 per aangetekende brief verzonden aan:
- klager
- verweerders
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerders
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is: 076 548 4608.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie: 076 548 4607.