Rechtspraak
Uitspraakdatum
06-01-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0827
Zaaknummer
07-285A
Inhoudsindicatie
onderdeel a gegrond;
Inhoudsindicatie
onderdeel b en c ongegrond.
Inhoudsindicatie
Declaratiekwestie en klacht over toevoeging. Verweerder mocht voorschot vragen, maar had klaagster schriftelijk moeten bevestigen welke bestemming zou worden gegeven aan het betaalde bedrag. Klacht in zoverre gegrond:enkele waarschuwing. Verweerder mocht een gedeelte van het voorschot verrekenen met zijn declaratie. Klacht ongegrond voor zover het het verwijt betreft dat verweerder kosten in rekening heeft gebracht, die onder de Lichte Advies Toevoeging zouden vallen.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 6 januari 2009
in de zaak 07-285 A
___________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de klacht van:
mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
de heer mr.
v e r w e e r d e r
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 2 oktober 2007, door de raad ontvangen op 4 oktober 2007, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 30 september 2008 in aanwezigheid verweerder. Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.1. genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 t/m 23, genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst, alsmede van de brief van klaagster aan de raad van 29 september 2009.
2 Klacht
2.1 De klacht van klaagster houdt zakelijk weergegeven in dat verweerder:
a) het door klaagster aan verweerder betaalde bedrag van EUR 950,= niet heeft gebruikt om een deel van haar belastingschuld te voldoen;
b) ten onrechte zijn werkzaamheden verricht in januari 2007 bij haar in rekening heeft gebracht, omdat deze werkzaamheden onder de Lichte Advies Toevoeging vielen of onder een nog aan te vragen vervolgtoevoeging;
c) zonder klaagsters toestemming is overgegaan tot verrekening van zijn declaraties met het door haar voldane bedrag van EUR 950,= en klaagster geen specificaties van deze declaraties heeft gestuurd.
2.2 Door aldus te handelen dan wel na te laten heeft verweerder, aldus klaagster, de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet overtreden en heeft hij gehandeld op een wijze die een behoorlijk advocaat niet betaamt.
3 Feiten
Voor de beoordeling van de klacht kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.1 Klaagster heeft zich in januari 2007 met aanslagen van de Belastingdienst waarmee zij het niet eens was en ter zake waarvan de Ontvanger tot invordering was overgegaan tot het Juridisch Loket gewend. Het Juridisch Loket heeft haar verwezen naar verweerder. Op 23 januari 2007 heeft bij verweerder op kantoor een intakegesprek plaatsgevonden. Dit gesprek vond plaats op basis van een zogenoemde Lichte Advies Toevoeging. Op verzoek van verweerder heeft klaagster diezelfde dag een bedrag van EUR 950 contant voldaan aan het kantoor van verweerder. Klaagster heeft hiervoor een kwitantie gekregen.
3.2 Bij brief van 25 januari 2007 heeft verweerder de bespreking bevestigd aan klaagster. Hij heeft haar daarbij voorts bericht dat hij verwachtte dat de Raad voor Rechtsbijstand, gelet op het inkomen van klaagster, zijn verzoek om vergoeding van zijn kosten zou afwijzen. Voorts heeft verweerder in deze brief aangekondigd dat hij klaagster in geval voornoemd verzoek inderdaad zou worden afgewezen rechtstreeks zou factureren voor zijn werkzaamheden op basis van een uurtarief van EUR 241,= (exclusief 5% kantoorkosten en 19% BTW).
3.3 Verweerder heeft klaagster bij brief van 27 april 2007 meegedeeld dat hij zijn werkzaamheden wegens onvoldoende onderling vertrouwen zou neerleggen. Klaagster heeft verweerder vervolgens verzocht om haar bij te blijven staan, waarna verweerder de belangenbehartiging weer heeft opgepakt.
3.4 Verweerder heeft bij brief van 21 mei 2007 de Belastingdienst aangeschreven. Afschrift van deze brief heeft hij bij brief van gelijke datum aan klaagster gestuurd. Bij deze brief heeft hij voorts zijn eerste declaratie gevoegd, voorzien van een specificatie.
4 Beoordeling van de klacht
Ad klachtonderdeel a)
4.1 Klaagster schrijft in een brief van 22 april 2007 aan verweerder weliswaar dat het ten kantore van verweerder contant betaalde bedrag van EUR 950,= bedoeld was om de belasting te "regelen", maar de overige inhoud van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting bieden de raad geen aanknopingspunten om aan te nemen dat verweerder en klaagster hebben afgesproken dat verweerder dit bedrag zou doorbetalen aan de Belastingdienst ter delging van (een gedeelte van) de belastingschuld van klaagster, zoals klaagster heeft gesteld. Dit neemt niet weg dat er kennelijk bij klaagster een misverstand is ontstaan over de bestemming van het betaalde bedrag.
4.2 De jegens een cliënt in acht te nemen zorg brengt mee dat de advocaat, mede ter vermijding van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie zoals het feit dat er een bedrag is betaald dat dient als voorschot voor de betaling van zijn werkzaamheden schriftelijk aan zijn cliënt bevestigt (gedragsregel 8).
4.3 Verweerder heeft terecht de noodzaak ingezien de op 21 januari 2007 bespreking met klaagster schriftelijk te bevestigen in zijn brief van 25 januari 2007 en hij heeft daarin voorts aangekondigd dat hij - indien de verzochte toevoeging zou worden geweigerd - rechtstreeks aan klaagster zou factureren, onder vermelding van het door hem gehanteerde tarief. Verweerder heeft klaagster bij voornoemde brief echter niet schriftelijk bevestigd dat het inmiddels door klaagster te zijnen kantore betaalde bedrag van EUR 950,= als voorschot diende voor de voldoening van de declaraties voor zijn werkzaamheden voor het geval geen toevoeging zou worden verleend. In deze brief wordt geen woord gewijd aan die betaling, noch aan de bestemming van dat bedrag.
4.4 De raad overweegt dat verweerder in de gegeven omstandigheden een voorschot mocht vragen voor de door hem te verrichten werkzaamheden, doch dat hij klaagster schriftelijk had moeten bevestigen welke bestemming zou worden gegeven aan het door klaagster betaalde bedrag. Het kennelijk bij klaagster hieromtrent ontstane misverstand dat het bedrag zou worden betaald aan de Belastingdienst is derhalve ontstaan, althans heeft bij klaagster kunnen ontstaan door deze omissie van verweerder.
4.5 De raad concludeert op grond van het voorgaande dat verweerder in dit opzicht tekort is geschoten in de zorg die hij ten opzichte van klaagster in acht behoort te nemen en dat hij derhalve tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld.
4.6 Dit klachtonderdeel is gegrond.
Ad klachtonderdeel b
4.7 Klaagster was door de brief van 25 januari 2007 van verweerder reeds op de hoogte van het feit dat zij - indien zij geen recht zou hebben op gefinancierde rechtshulp - de werkzaamheden van verweerder zelf diende te betalen. Zij heeft daartegen geen bezwaar gemaakt. In zijn brief van 21 mei 2007 heeft verweerder klaagster bericht dat zij wegens een te hoog inkomen niet in aanmerking kwam voor toegevoegde rechtsbijstand. Voorts heeft verweerder daarin toegelicht dat hij de eerste drie uren voor zijn werkzaamheden had afgeboekt tegen het door klaagster betaalde bedrag van EUR 13,50 en het bedrag dat verweerder van de overheid had ontvangen op de Lichte Advies Toevoeging. Het verwijt dat verweerder de kosten van de door hem in januari 2007 verrichte werkzaamheden ten onrechte bij klaagster in rekening heeft gebracht treft gelet op het voorgaande geen doel.
4.8 De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond.
Ad klachtonderdeel 3
4.9 Verweerder heeft in zijn brief van 21 mei 2007 toegelicht dat hij EUR. 450,= van het door klaagster voldane voorschot van EUR 950,= had verrekend met zijn eerste declaratie. Vaststaat dat klaagster na ontvangst van deze mededeling geen bezwaar heeft gemaakt tegen de verrekening, zodat verweerder ervan uit mocht gaan dat klaagster met de verrekening instemde.
4.10 Klaagsters verwijt dat verweerder geen specificatie bij de desbetreffende declaratie heeft gevoegd mist feitelijke grondslag. Uit het klachtdossier blijkt immers dat klaagster de declaratie met de bijbehorende specificatie als bijlagen bij haar brief van 6 juni 2007 aan de deken heeft gestuurd.
4.11 De raad acht dit klachtonderdeel ongegrond.
5 Maatregel
5.1 Gelet op de gegrondbevinding van klachtonderdeel a acht de raad het op zijn plaats de maatregel van enkele waarschuwing op te leggen.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart klachtonderdelen b en c ongegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. A. Gerritsen-Bosselaar, mr. P.W.M. Huisman, mr. B.C. Romijn en mr. B. Roodveldt, leden, met bijstand van mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 6 januari 2009.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 6 januari 2009 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan voor wat betreft het gegrond verklaarde klachtonderdeel hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Van deze beslissing kan voor wat betreft de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep bij het hof van discipline worden ingesteld door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van dertig dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appelmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek.
Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het hof van discipline is 076 -548 4608. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie
076-548 4607