Rechtspraak
Uitspraakdatum
27-10-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0117
Zaaknummer
09-044U
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar: aan verweerder wordt verweten dat hij inzage in het strafdossier van zijn cliënt aan de media heeft verstrekt en dat hij aan de media kopieën uit dat strafdossier ter beschikking heeft gesteld. Het verstrekken van mondelinge informatie aan de media wordt onder de gegeven omstandigheden terecht geoordeeld waarbij overwogen wordt dat voorafgaand overleg met de deken in dit geval niet noodzakelijk was; de afgifte van stukken wordt ongeoorloofd geacht (mede) vanwege het niet in acht nemen van voldoende voorzorgsmaatregelen tot behoud van controle over de afgegeven stukken en het ontbreken van voorafgaand overleg met de deken. De raad van discipline verklaart het bezwaar gedeeltelijk gegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
BESLISSING d.d. 27 oktober 2009
in de zaak 09-044U
_________________________
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van het bezwaar van:
De deken der orde van advocaten te
mevrouw mr.
d e k e n
tegen:
mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure
1.1 Bij brief van 10 februari 2009, door de raad ontvangen op 12 februari 2009, heeft de deken Utrecht haar bezwaar tegen verweerder ter kennis van de raad gebracht.
1.2 Het bezwaar is behandeld ter zitting van 24 augustus 2009 in aanwezigheid van partijen.
1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de in paragraaf 1.1 genoemde brief van de deken aan de raad en van de stukken genummerd 1 tot en met 4 met bijlagen genoemd in de bij die brief gevoegde inventarislijst;
- de fax van verweerder aan de griffie van de raad d.d. 19 augustus 2009
2. Bezwaar
2.1 Het bezwaar houdt zakelijk weergegeven in, dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet inzage in het strafdossier van zijn cliënt aan de media heeft verstrekt en dat hij aan de media kopieën van een deel van dat strafdossier ter beschikking heeft gesteld.
3. Feiten
3.1 Voor de beoordeling van het bezwaar kan, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan:
3.2 Verweerder treedt op voor de verdachte in "de Puttense moordzaak". In die zaak zijn "de twee van Putten" aanvankelijk tot in hoogste instantie veroordeeld voor moord en verkrachting van het slachtoffer. Na herziening door de Hoge Raad zijn de "twee van Putten" door het gerechtshof Leeuwarden alsnog vrijgesproken. In 2008 is de cliënt van verweerder aangehouden omdat volgens justitie uit het onderzoek was gebleken dat zijn DNA overeenkomt met sporen van het op het slachtoffer aangetroffen sperma.
3.3 De aanhouding van de cliënt van verweerder was landelijk nieuws. Het OM heeft op de dag van aanhouding van de cliënt van verweerder een persconferentie belegd waarbij journalist Peter R. de Vries was uitgenodigd om "zij aan zij" met de officier van justitie het grote nieuws te brengen dat "zij ervan overtuigd waren de goede verdachte te hebben". In diverse media zijn vervolgens alvorens berechting had plaatsgevonden artikelen gepubliceerd waarin de cliënt van verweerder als dader is neergezet.
3.4 Na aanvankelijk verzoeken om commentaar van meerdere journalisten te hebben afgewimpeld heeft verweerder het op een gegeven moment in het belang van zijn cliënt geoordeeld om, daartoe benaderd, aan een journalist van het Algemeen Dagblad (AD) mondelinge informatie uit het strafdossier van zijn cliënt te verstrekken en hem voorts afschriften van een deel van het strafdossier mee te geven. Verweerders cliënt had daarmee ingestemd. Verweerder heeft met de journalist in kwestie mondeling afgesproken dat deze strikte vertrouwelijkheid en geheimhouding zou betrachten en dat de te publiceren artikelen vooraf door verweerder goedgekeurd moesten worden.
3.5 Op basis van de aan de journalist van het AD geboden inzage en afschriften zijn twee artikelen gepubliceerd. Het eerste artikel is door verweerder vooraf gezien, het tweede niet. Het OM heeft na onderzoek geconcludeerd dat verweerder in strijd gehandeld heeft met artikel 10 lid 1 en 2 van de Gedragsregels 1992. Het OM heeft daarover bij de deken een klacht ingediend. Vervolgens heeft een gesprek tussen de deken, het OM en verweerder plaatsgevonden. Het OM heeft later de klacht ingetrokken mede omdat de deken een ambtshalve onderzoek naar de gewraakte gedragingen van verweerder zou instellen. Dit heeft geleid tot het indienen van het onderhavige bezwaar.
4. Beoordeling van bezwaar
4.1 Ter zitting heeft de deken te kennen gegeven dat zij zich in de gegeven omstandigheden - het ging, aldus de deken, in casu om een heel bijzondere strafzaak waarbij in de media een beeld van verweerders cliënt was ontstaan dat bijstelling behoefde - kon voorstellen dat zij bij benadering door verweerder begrip zou hebben gehad voor zijn behoefte om informatie uit het dossier aan de pers te verstrekken, maar dat zij het er niet mee eens zou zijn geweest dat dit gebeurde in de vorm van het afgeven van (afschriften van) stukken uit het strafdossier omdat daarmee de controle over het dossier uit handen werd gegeven.
4.2 Met de deken is de raad van oordeel dat verweerder in de gegeven omstandigheden niet over de schreef is gegaan door de journalist van het AD mondelinge informatie uit het strafdossier van zijn cliënt te verstrekken, nu het belang van zijn cliënt dit kon meebrengen. In zijn algemeenheid verdient het de voorkeur om hierover tevoren in overleg met de deken te treden. Een strafadvocaat moet echter zelf de afweging maken of hij tevoren wel of niet de deken benadert en daarom kan niet gezegd worden dat het steeds tuchtrechtelijk laakbaar is wanneer mondelinge informatie uit het strafdossier aan een journalist wordt verstrekt zonder voorafgaand overleg met de deken. In het onderhavige – zeer bijzondere – geval is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld door vooraf geen overleg met de deken te voeren omtrent het verstrekken van informatie uit het dossier. Voor zover het bezwaar ziet op het verstrekken van informatie uit het dossier is dit derhalve ongegrond.
4.3 Voor wat betreft de afgifte van kopieën van stukken uit het strafdossier is de raad van oordeel dat verweerder onvoldoende heeft gezorgd dat hij de controle over het gebruik van de stukken zou behouden. Verweerder heeft immers zijn afspraken met de journalist niet schriftelijk vastgelegd noch met de deken overleg gevoerd. Gelet op het verbod in artikel 10 lid 2 van de gedragsregels voor advocaten was dit aan te bevelen. Ten aanzien van dit deel van het bezwaar kan derhalve niet gezegd worden dat verweerder voldoende zorgvuldig en terughoudend is geweest, zodat dit deel van het bezwaar gegrond is.
4.4 Hoewel het bezwaar van de deken gedeeltelijk gegrond is, acht de raad geen termen aanwezig voor het opleggen van een maatregel nu verweerder zelf heeft ingezien dat hij met het ter hand stellen van afschriften over de schreef is gegaan en hij daarvoor aan het OM tijdens het in 3.5 bedoelde gesprek zijn verontschuldigingen heeft aangeboden.
BESLISSING:
de raad van discipline verklaart het bezwaar gedeeltelijk gegrond.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, mrs. J.R. Goppel, H.C.M.J. Karskens, H.B. de Regt, J.J. Trap, leden met bijstand van mr. M.J.J. de Bontridder als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 oktober 2009.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 27 oktober 2009 per aangete¬kende brief verzonden aan:
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan hoger beroep bij het hof van discipli¬ne worden ingesteld door:
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Utrecht
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroep¬schrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipli¬ne. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet moge¬lijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijzen worden ingediend bij het Hof van Discipline:
a. Per Post
Het postadres van de griffie van het Hof van Discipline is: Postbus 132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax
Het faxnummer van het Hof van Discipline is: 076 - 548 46 08.
Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken per post te worden toegezonden aan de griffie van het Hof in het vereiste aantal.
d. Telefonische informatie: 076 - 548 46 07.