Rechtspraak
Uitspraakdatum
29-06-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0193
Zaaknummer
08-229A
Inhoudsindicatie
Inhoudsindicatie
Advocaat die de cliënt onvoldoende duidelijk maakt dat hij de zaak niet in behandeling heeft of wil nemen, is nalatig; berisping.
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
Beslissing d.d. 29 juni 2009
in de zaak 08-229A
De raad heeft het volgende overwogen en beslist naar aanleiding van de op 22 augustus 2008 bij de raad binnengekomen klacht van:
mevrouw
k l a a g s t e r
tegen:
de heer mr.
v e r w e e r d e r
1. Verloop van de procedure:
1.1 Bij brief van 21 augustus 2008, door de raad ontvangen op 22 augustus 2008, heeft de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.2 De klacht is behandeld ter zitting van de raad te Amsterdam op 21 april 2009. Klaagster en verweerder zijn beiden in persoon verschenen.
1.3 Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de onder 1.1 genoemde brief van de deken en van de stukken genummerd 1 t/m 11 zoals vermeld op de bij die brief gevoegde inventarislijst.
2. De klacht:
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder in strijd met artikel 46 Advocatenwet:
a. de indruk heeft gewekt en heeft laten bestaan met de voorbereiding van een procedure tegen klaagsters internetprovider bezig te zijn;
b. onduidelijkheid heeft laten bestaan over de financiele gevolgen van de aanvaarding van de opdracht;
c. klaagster onheus heeft bejegend.
3. Feiten:
3.1 Voor de beoordeling van de klacht zal, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van het volgende worden uitgegaan.
3.2 Op 15 januari 2007 heeft verweerder met klaagster een intakegesprek gehad in verband met de door klaagster gewenste procedure ter verkrijging van schadevergoeding van haar internetprovider. Op 23 januari 2007 heeft een vervolggesprek plaatsgevonden. Nadien heeft klaagster in elk geval tot juni 2007 van tijd tot tijd stukken ter onderbouwing van de zaak toegestuurd aan verweerder. Onweersproken staat vast dat klaagster een groot aantal telefoongesprekken heeft gevoerd met het kantoor van verweerder in de periode gelegen tussen januari 2007 en februari 2008. De aanlevering van stukken en de gesprekken vonden meermalen plaats in de loop van 2007. De tussen verweerder en klaagster gemaakte afspraak voor 2 januari 2008 is door verweerder per sms-bericht afgezegd .
3.3. In zijn brief van 29 februari 2008 aan klaagster schrijft verweerder onder meer dat klaagster hem voor zijn werkzaamheden nimmer heeft betaald en dat klaagster de factuur van de reeds verrichte werkzaamheden tegemoet kon zien. Verweerder heeft klaagster nooit een declaratie gezonden.
3.4 In zijn brief aan de deken d.d. 16 april 2007 (bedoeld zal zijn 2008) als reactie op de klacht bedient verweerder zich in relatie tot klaagster van woorden als “klinkklare leugens“, “allerlei smoesjes die stuk voor stuk gelogen zijn“ en “nu ik mij op geen enkele wijze laat afpersen door een client of ex-client“. Verweerder heeft hierbij overgelegd een afschrift van zijn brief aan klaagster gedateerd 24 januari 2007 (pagina 28 klachtdossier) Daarin schrijft verweerder onder meer dat de hij de zaak van klaagster niet in behandeling zal nemen. Klaagster stelt dat zij deze brief destijds nooit heeft ontvangen en dat zij hem pas na indiening van de klacht voor het eerst heeft gezien.
Verweerder heeft zich met ingang van 1 januari 2009 van het tableau laten schrappen.
4. Beoordeling van de klacht:
Ad klachtonderdeel a
4.1 Verweerder heeft aangevoerd dat hij de zaak van klaagster tegen de internetprovider nooit in behandeling heeft genomen en hij beroept zich daarbij op de in 3.4 genoemde brief van 24 januari 2007 De raad kan niet vaststellen of verweerder, zoals hij zegt, na de intake een afwijzende brief heeft gestuurd, nu klaagster gemotiveerd betwist dat zij die brief destijds heeft ontvangen en stelt dat zij die brief eerst via de deken heeft ontvangen. Vast staat echter dat klaagster na 24 januari 2007 nog vele malen contact heeft gezocht en gehad met verweerder en stukken heeft toegestuurd. Dat de latere contacten betrekking zouden hebben op een andere zaak, zoals verweerder heeft aangevoerd wordt door klaagster gemotiveerd betwist. In elk geval moet het verweerder duidelijk zijn geweest dat klaagster ook na januari 2007 ervan uitging dat verweerder de zaak in behandeling had. Het had op de weg van verweerder gelegen klaagster erop te wijzen dat zulks niet het geval was. Niet gebleken is dat verweerder dat heeft gedaan. Integendeel uit de stukken van het klachtdossier blijkt veeleer dat verweerder ook na januari 2007 bemoeienis met de zaak heeft gehad. Bedoelde contacten tussen klaagster en verweerder zijn dan ook niet goed te verenigen met de stelling van verweerder dat hij de zaak niet heeft aangenomen. Verweerder valt tuchtrechtelijk te verwijten dat hij klaagster geen duidelijkheid heft verschaft terwijl onmiskenbaar voor hem moet zijn geweest dat klaagster ervan uitging dat hij de zaak in behandeling had. Klachtonderdeel a is mitsdien gegrond.
Ad klachtonderdeel b
4.2 Klaagster heeft eerst over het ontbreken van uitleg over de financiele consequenties geklaagd toen verweerder aankondigde te zullen gaan declareren. De raad constateert dat weliswaar niet blijkt dat verweerder uitleg heeft gegeven over de financiele gevolgen van de rechtsbijstand, anderzijds is klaagster daardoor niet in haar belang geschaad, nu uiteindelijk geen declaratie is verstuurd. In deze omstandigheden is klachtonderdeel b ongegrond.
Ad klachtonderdeel c
4.3 De raad is voorts van oordeel dat verweerder zich in zijn brief aan de deken van 16 april 2007 meermalen in onzakelijke krachttermen heeft uitgelaten, zodat voorstelbaar is dat klaagster zich daardoor onheus bejegend voelt. De geciteerde bewoordingen getuigen niet van het in acht nemen van voldoende professionele distantie. Ook het per sms-bericht afzeggen van een afspraak met klaagster is niet elegant. Alle omstandigheden in aanmerking nemende is de raad echter van oordeel dat de grens van het tuchtrechtelijk laakbare niet is overschreden. Dit klachtonderdeel zal dan ook ongegrond worden verklaard.
5 Maatregel:
5.1 Op grond van alle omstandigheden acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden. De raad neemt daarbij in aanmerking dat ter zitting van 21 april 2009 van de raad een viertal klachtzaken tegen verweerder zijn behandeld met gelijksoortige feitelijkheden, waarbij in elke zaak één of meer klachtonderdelen gegrond worden verklaard.
BESLISSING:
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b en c ongegrond;
- legt aan verweerder op de maatregel van berisping.
Aldus gewezen door Mr. D.J. Markx, voorzitter, mr. M. le Belle, mr. H.C.M.J. Karskens, mr. B.C. Romijn, mr. M.J. Westhoff, leden, met bijstand van mr. M.A. Hupkes als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 29 juni 2009.
voorzitter griffier
Deze beslissing is in afschrift op 29 juni 2008 per aangetekende brief verzonden aan:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten.
Van deze beslissing kan ten aanzien van de ongegrond verklaarde klachtonderdelen hoger beroep worden ingesteld bij het hof van discipline door:
- klaagster
- verweerder
- de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
en ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel door:
- verweerder
- de deken van de Nederlandse orde van advocaten
Het hoger beroep moet binnen een termijn van 30 dagen na verzending van de beslissing worden ingesteld door middel van indiening van een beroepschrift, waarin de gronden van het beroep zijn vermeld en van een motivering zijn voorzien. Het beroepschrift moet in zevenvoud worden ingediend tezamen met zes afschriften van de beslissing waarvan beroep.
De eerste dag van de termijn van 30 dagen is de dag volgend op de dag van de verzending van de beslissing. Uiterlijk op de dertigste dag van die termijn moet het beroepschrift dus in het bezit zijn van de griffie van het hof van discipline. Verlenging van de termijn van 30 dagen is niet mogelijk.
De appèlmemorie kan op de volgende wijze worden ingediend bij het hof van discipline:
a. Per post :
Het postadres van de griffie van het hof van discipline is : Postbus132, 4840 AC Prinsenbeek.
b. Bezorging :
De griffie is gevestigd aan het adres Markt 44, 4841 AC Prinsenbeek. Bezorging kan uitsluitend plaatsvinden op de gebruikelijke werkdagen tijdens de gebruikelijke kantooruren.
c. Per fax :
Het faxnummer van het hof van discipline is 076-548 46 08. Tegelijkertijd met de indiening per fax dienen de originele stukken in het vereiste aantal per post te worden toegezonden aan de griffie van het hof van discipline.
d. Telefonische informatie : 076- 548 46 07