Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-12-2009
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0205
Zaaknummer
09-314A
Inhoudsindicatie
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet ontvankelijk
Uitspraak
RAAD VAN DISCIPLINE
in het ressort Amsterdam
zaak 09-314A
datum beslissing 11 december 2009
Beslissing van de voorzitter van de raad van discipline naar aanleiding van de op 20 november 2009 bij de raad binnengekomen klacht van:
Mevrouw
klaagster,
tegen
Mevrouw Mr.
verweerster.
De voorzitter heeft kennisgenomen van de brief, met bijlagen, van de deken van de orde van advocaten te Amsterdam van 19 november 2009, binnengekomen op 20 november 2009, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
FEITEN
Op grond van bedoelde stukken wordt van het volgende uitgegaan.
Klaagster is vanaf 1980 verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure en een daaruit voortvloeiende boedelscheiding. In deze procedure werd zij bijgestaan door Mr. X. Klaagster meent dat deze advocaat haar belangen niet goed heeft behartigd. Klaagster heeft zich in verband hiermee omstreeks 1987 tot verweerster gewend en haar gevraagd Mr.X aansprakelijk te stellen. Bij brief van 13 juni 1988 heeft klaagster bij verweerster geïnformeerd of zij al actie had ondernomen. Op 21 april 1989 heeft verweerster de zaak schriftelijk aan Mr X uiteengezet en haar aansprakelijk gesteld voor de schade die klaagster leed ten gevolge vandoor Mr. X begane misslag in de beroepsuitoefening. Bij brief van 23 mei 1989 reageert verweerster op het kennelijk telefonisch door Mr X gevoerde verweer met onder meer het verzoek om de aansprakelijkstelling aan de schadeverzekeraar van Mr X ter hand te stellen, zodat de zaak wellicht zonder procederen geregeld kan worden. In juni 1990 heeft klaagster de opdracht teruggenomen en is de zaak overgedragen aan Mr. Y.
Daarna is de zaak bij verschillende advocaten in behandeling geweest. Omstreeks 1998 heeft Mr. Z, advocaat, een dagvaarding aan Mr. X doen uitbrengen. Verweerster is door een kantoorgenoot van Mr Z bij brief van 21 februari 2004 ervan op de hoogte gebracht, dat in die zaak uiteindelijk De Hoge Raad bij arrest van 28 november 2003 beslist had, dat de vordering tegen Mr.X niet was verjaard, maar dat door het tijdsverloop en het “dralen” van de opeenvolgende advocaten toch sprake was van rechtsverwerking. Deze kantoorgenoot vroeg haar of zij bereid was de kwestie voor te leggen aan haar beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar ter beoordeling van de mogelijke aansprakelijkheid. Verweerster heeft op 22 april 2004 aan opvolgend advocaat Mr A geschreven dat zij elke aansprakelijkheid afwijst. Klaagster heeft verweerster op 1 februari 2009 een brief gestuurd met het doel de verjaring van de vordering die zij op verweerster meent te hebben te stuiten.
Bij brief van 18 augustus 2009, met bijlagen, aan de deken heeft klaagster zich beklaagd over verweerster.
KLACHT
De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster in strijd met artikel 46 Advocatenwet heeft gehandeld doordat zij heeft nagelaten om Mr.X te dagvaarden.
BEOORDELING
De voorzitter zal eerst beoordelen of de klacht niet te laat is ingediend om klaagster daarin nog te kunnen ontvangen.
In het algemeen geldt, dat tegenover het maatschappelijk belang dat het optreden van een advocaat door de tuchtrechter kan worden getoetst, het belang staat van de advocaat dat hij er ter wille van de rechtszekerheid van uit moet kunnen gaan dat zijn optreden na verloop van een redelijke termijn niet meer tuchtrechtelijk ter discussie kan worden gesteld. Welke termijn redelijk is zal per geval moeten worden bepaald aan de hand van de concrete omstandigheden van dat geval.
Verweerster heeft klaagster bijgestaan van 1987 tot in 1990. Nadat verweerster in 1990 haar werkzaamheden op verzoek van klaagster had beëindigd, zijn 19 jaren verstreken voordat klaagster haar tuchtklacht bij de deken indiende. Dit is een extreem lange termijn. Verweerster heeft aangevoerd dat zij zich de zaak na zo lange tijd nauwelijks meer kan herinneren en dat zij niet meer beschikt over het dossier, ook niet in het archief. De wettelijke bewaartermijn voor het dossier is al lang verlopen. Daardoor is het moeilijk om de feiten nog goed vast te stellen. Klaagster heeft daartegenover onvoldoende begrijpelijk gemaakt waarom zij zo lang - zelfs vanaf 2003 (het arrest van de Hoge Raad) zijn nog bijna zes jaren verstreken - heeft gewacht met het indienen van de klacht. Ten slotte zijn ook anderszins geen redenen gebleken die zo zwaarwegend zijn dat zij gaan boven eerdergenoemd belang van verweerster bij rechtszekerheid.
Dit alles in aanmerking nemende acht de voorzitter in dit geval de termijn waarbinnen de klacht is ingediend onredelijk lang. Dit leidt tot kennelijke niet-ontvankelijkheid van de klacht.
Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat de klacht, met toepassing van artikel 46g Advocatenwet kennelijk niet ontvankelijk moet worden verklaard.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht kennelijk niet ontvankelijk.
Aldus gewezen door mr. D.J. Markx, voorzitter, met bijstand van mr als griffier op mr. S.C. Zum Vörde Sive Vörding, op 11 december 2009.
Voorzitter griffier
Deze beslissing is verzonden op
Ingevolge artikel 46h Advocatenwet kunnen klaagster en de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Amsterdam binnen veertien dagen na verzending van het afschrift van deze beslissing verzet doen bij de raad van discipline in het ressort Amsterdam, postbus 75265, 1070 AG Amsterdam.
Het verzet wordt ingesteld door middel van indiening van een verzetschrift waarin de gronden van het verzet voorzien van een motivering worden omschreven. De termijn van veertien dagen begint op de dag volgend op die van verzending van de beslissing. Uiterlijk op de veertiende dag van die termijn moet het verzetschrift derhalve ontvangen zijn op de griffie van de raad van discipline. Verlenging van de termijn van veertien dagen is niet mogelijk.