Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-09-2009
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0062
Zaaknummer
5416
Inhoudsindicatie
Vermeend algeheel inadequaat optreden.
Uitspraak
4 september 2009
No. 5416
Hof van Discipline
Beslissing
Naar aanleiding van het hoger beroep van
klager,
tegen:
verweerster.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 20 januari 2009, onder nummer 08-148A, aan partijen toegezonden op 20 januari 2009, waarbij een klacht van klager tegen verweerster ongegrond is verklaard.
2. Het geding in hoger beroep
2.1 De memorie waarbij klager van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 19 februari 2009 ter griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de eerste aanleg,
- brief van klager van 28 mei 2009,
- brief van verweerster van 27 mei 2009.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 12 juni 2009, waar klager en verweerster zijn verschenen.
3. De klacht
De klacht houdt zakelijk weergegeven in dat door verweerster in strijd met de norm neergelegd in artikel 46 Advocatenwet is gehandeld door:
a) De belangen van klager niet naar behoren te hebben behartigd. Zij heeft klager ten onrechte geadviseerd af te zien van het maken van bezwaar tegen de beslissing van het UWV van 15 november 2001, waarbij aan klager een WAO-uitkering werd geweigerd. Klager stelt dat verweerster hem te kennen gaf dat bezwaar ook nog later kon worden ingesteld. Verweerster heeft in juni 2003 het UWV verzocht haar beslissing te herzien, maar dat verzoek is afgewezen omdat geen sprake was van nieuwe feiten of omstandigheden die maakten dat de eerder genomen beslissing onjuist was. Ook bij de rechtbank en de Centrale Raad van Beroep bleef om dezelfde reden het besluit van het UWV in stand. Klager stelt zich op het standpunt dat destijds dus wel degelijk bezwaar had moeten worden gemaakt tegen de beslissing van het UWV, zodat het advies van verweerster onjuist is geweest.
b) Klager niet te hebben begeleid bij het aanvragen van een second opinion. Klager heeft op advies van verweerster besloten een second opinion aan te vragen met betrekking tot het rapport van de verzekeringsarts op basis waarvan hem de WAO-uitkering was geweigerd. Klager stelt dat verweerster hem daarbij niet voldoende heeft begeleid. Zo moest klager zelf bij het UWV informeren hoe een en ander in zijn werk ging en heeft hij zelf zorg gedragen voor de benodigde gezondheidsverklaring van de Arbo-arts. Nadat klager de stukken had ingediend, heeft op 8 januari 2002 de keuring plaatsgevonden. Dat bleek te laat, omdat een dergelijke keuring binnen een jaar na ziekmelding dient plaats te vinden.
c) Te hebben nagelaten om een onderzoek naar de werkplek te gelasten, of te informeren of zulks door de Arbodienst of het UWV was gedaan. Klager stelt dat onder de gegeven omstandigheden, dat wil zegen uitval door een burn-out, het voor de hand had gelegen onderzoek te doen naar de arbeidsomstandigheden. Uiteindelijk is door de bestuursrechter alsnog een dergelijk onderzoek gelast. Klager meent echter dat een en ander op de weg van verweerster had gelegen.
d) Klager niet te hebben gewezen op het veiligstellen van zijn rechten. Zo heeft verweerster klager meegedeeld dat zijn recht op een WW-uitkering in zou gaan op de datum waarop de werkgever zou stoppen met loon betalen. De werkgever van klager is daarmee op 1 februari 2002 opgehouden. De uitkering is echter al op 5 december 2001 ingegaan. Tevens heeft verweerster klager er niet op gewezen dat hij binnen zes maanden na ingang van de WW-uitkering een aanvraag bij het pensioenfonds moest indienen.
e) Klager te hebben geadviseerd af te wachten of zijn werkgever zijn ontslag zou aanvragen. Toen dat eind 2002 nog niet was gebeurd, heeft klager dat aan haar medegedeeld. Verweerster verzocht klager vervolgens voor een aantal (bewijs)stukken zorg te dragen en zij heeft in september 2003 bij de kantonrechter een verzoekschrift ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst en tevens schadevergoeding gevorderd. Ook in het kader van die procedure verzocht zij niet om een onderzoek naar de werkplek. Uiteindelijk is een schikking bereikt en is een ontbindingsvergoeding van ruim € 34.000,- aangeboden. Ook hierover is klager niet tevreden. Hij meent dat verweerster niet goed heeft onderhandeld en dat er veel meer in had gezeten.
4. De feiten
In overweging 3. heeft de raad vastgesteld van welke feiten in deze procedure wordt uitgegaan. De door de raad vastgestelde feiten, welke niet zijn betwist, vormen ook in hoger beroep het uitgangspunt.
5. De beoordeling
5.1 Het onderzoek in hoger beroep heeft niet geleid tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.
5.2 De grieven van klager tegen de beslissing van de raad worden verworpen. De beslissing van de raad dient te worden bekrachtigd.
6. De beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 20 januari 2009.