Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2009

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2009:YA0023

Zaaknummer

5402

Inhoudsindicatie

verwijt bedrijf klager niet te hebben bezocht en onvoldoende/onjuist verweer te hebben gevoerd

Uitspraak

 

         

4 september 2009

No.  5402

Hof van Discipline

Beslissing

Naar aanleiding van het hoger beroep van

verweerder,

tegen:

klager.

1.   Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Leeuwarden (verder: de raad) van 9 januari 2009, onder nummer 94/07, aan partijen toegezonden op 13 januari 2009, waarbij van een klacht van klager tegen verweerder  onderdeel A gedeeltelijk en onderdeel B geheel gegrond is verklaard en de maatregel van berisping is opgelegd. De onderdelen C, D, E en F zijn ongegrond verklaard.

 

2. Het geding in hoger beroep

2.1  De memorie waarbij verweerder van deze beslissing in hoger beroep is gekomen is op 9 februari 2009 ter griffie van het hof ontvangen.

2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:

- de stukken van de eerste aanleg;

-  de antwoordmemorie van klager.

2.3  Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 5 juni 2009, waar klager en verweerder zijn verschenen.

3. De klacht

De klacht houdt, voor zover in hoger beroep nog van belang en kort en zakelijk weergegeven, het volgende in:

A.  Verweerder heeft zich ten onrechte niet ter plekke op het bedrijf van klager georiënteerd zodat verweerder er geen idee van had wat voor bedrijf klager heeft, hetgeen invloed heeft gehad op de kwaliteit van de rechtsbijstand door verweerder.

B.  Ter zitting van de Raad van Arbitrage heeft verweerder geen pleidooi gehouden. Zijn verhaal kwam erop neer dat hij geen verstand had van “elektrisch” en dat hij niet capabel was om offertes te lezen. 

4. De feiten

4.1 Het volgende is komen vast te staan:

Klager heeft samen met zijn echtgenote een mengvoederbedrijf in de vorm van de vennootschap onder firma v.o.f. X..  Klager heeft begin 2002 aan E. opdracht gegeven tot de engineering en realisatie in zijn bedrijf van een elektrische installatie voor een bedrag van EUR 171.995,-- excl. BTW. Omdat de installatie na de aanleg gebreken vertoonde heeft klager de laatste termijn van de factuur van E. niet betaald. E. heeft daarop een procedure tegen klager aanhangig gemaakt bij de Raad van Arbitrage voor Metaalnijverheid en – handel te ’s-Gravenhage. Klager heeft in verband met die procedure – nadat eerst een andere advocaat de zaak voor klager had behandeld - de rechtsbijstand van verweerder ingeroepen. Verweerder beschikte sinds september 2005 over het dossier van de zaak. Klager en verweerder hebben een afspraak gemaakt voor 27 februari 2006 om de zaak op kantoor bij verweerder te bespreken.  Klager kwam die dag echter voor niets, omdat verweerder niet op hem had gerekend. Vervolgens is een tweede afspraak gemaakt en heeft klager de kwestie op 14 maart 2006  in aanwezigheid van de door klager aangetrokken deskundige C. op het kantoor van verweerder met verweerder besproken.  In een brief van verweerder aan klager van 16 maart 2006 schrijft verweerder onder meer dat de positie die klager inneemt fors meer gedetailleerd, gemotiveerd en onderbouwd dient te worden. Bij de mondelinge behandeling van de arbitrage op 29 maart 2006 waren aan de zijde van klager, behalve klager en verweerder, aanwezig de deskundige C. die een onderzoeksrapport had opgesteld, en een medewerker van klager. De arbiters hebben in hun vonnis van 7 november 2006 de vordering van E. tegen klager toegewezen en de reconventionele vordering van klager afgewezen.

5. De beoordeling

5.1.  De twee grieven van verweerder zijn gericht tegen de beoordeling door de raad van de klachtonderdelen A en B.

5.2.  De raad heeft ten aanzien van klachtonderdeel A overwogen dat niet is komen vast te staan of verweerder een toezegging heeft gedaan om het bedrijf van klager te bezoeken. Het hof verenigt zich met die constatering; ook in hoger beroep is dat niet komen vast te staan.

 De passage van klachtonderdeel A die handelt over het niet doorgaan van de afspraak op 27 februari 2006 zodat de zaak pas op 14 maart 2006 kon worden besproken, betreft in feite het verwijt dat verweerder zich veel te laat in de zaak van klager is gaan verdiepen. Dit verwijt is in klachtonderdeel B door de raad aan de orde gesteld en terecht gegrond bevonden. Klachtonderdeel A moet derhalve als ongegrond worden aangemerkt.

5.2.  Ten aanzien van klachtonderdeel B overweegt het hof dat het onderzoek in hoger beroep niet heeft geleid tot de vaststelling van andere feiten dan wel tot andere beschouwingen en gevolgtrekkingen dan die vervat in de beslissing van de raad, waarmee het hof zich verenigt.

5.3. Het hof is evenwel van oordeel dat de opgelegde maatregel niet in overeenstemming is met de ernst van het aan verweerder te maken tuchtrechtelijk verwijt, en dat met het opleggen van een enkele waarschuwing kan worden volstaan. In zoverre zal de beslissing van de raad worden vernietigd.

6. De beslissing

Het hof:

- bekrachtigt de beslissing waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen, met uitzondering van de opgelegde maatregel;

- vernietigt de beslissing waarvan beroep voor zover daarbij aan verweerder de maatregel van berisping is opgelegd;

en in zoverre opnieuw rechtdoende:

- legt aan verweerder op de maatregel van enkele waarschuwing.