Update
Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.
Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.
Selectie uitspraken door de NOvA
ECLI:NL:TAHVD:2023:210: misleiden van de raad van orde komt een advocaat duur te staan: vier weken schorsing
In deze zaak was aan verweerster door het bureau van de orde op niet mis te verstane wijze bericht dat de in de arbeidsovereenkomst opgenomen opleidingskostenclausule in strijd was met de Beleidsregel Stage en Patronaat 2018 (hierna: “de Beleidsregel”) en daarom niet toelaatbaar was. In reactie daarop overlegt verweerster over de ontstane situatie met de advocaat-stagiaire en tekent zij een nieuwe arbeidsovereenkomst waarin de desbetreffende bepaling in overeenstemming is gebracht met de Beleidsregel. Tegelijkertijd tekent zij een addendum waarin de oude opleidingskostenclausule in vergelijkbare bewoordingen opnieuw tot onderdeel van de arbeidsovereenkomst met de advocaat-stagiaire wordt gemaakt. Alleen de nieuwe overeenkomst wordt aan het bureau van de orde toegezonden, waardoor het bureau van de orde in de veronderstelling verkeert dat de arbeidsovereenkomst nu in overeenstemming is met de Beleidsregel en er geen beletsel meer is om het verzoek tot inschrijving van de advocaat-stagiaire in behandeling te nemen.
Omdat de nieuwe overeenkomst en het addendum werden opgesteld, en door verweerster werden ondertekend als reactie op het bericht van het bureau van de orde, lijdt het geen twijfel dat verweerster zich bij het opstellen ervan bewust moet zijn geweest dat (opnieuw) een overeenkomst was opgesteld die in strijd was met de Beleidsregel.
Door de advocaat-stagiaire alleen de nieuwe arbeidsovereenkomst aan het bureau van de orde te laten toezenden, althans er niet op toe te zien dat ook het addendum aan het bureau van de orde werd gezonden, heeft verweerster het bureau van de orde bewust misleid.
Het hof rekent dit verweerster zeer zwaar aan, omdat hierdoor het vertrouwen in de beroepsgroep is geschaad, terwijl dat vertrouwen cruciaal is vanwege de bijzondere positie die een advocaat krachtens de wet in het belang van een goede rechtsbedeling inneemt. De advocaat heeft hierdoor een voorbeeldfunctie. Deze voorbeeldfunctie weegt extra zwaar indien het handelen plaatsvindt in de relatie patroon - advocaat-stagiaire; een patroon dient immers de advocaat-stagiaire te laten zien hoe deze in de praktijk moet voldoen aan de in artikel 10a, eerste lid, Advocatenwet genoemde kernwaarden, waaronder de kernwaarde integriteit.
Dat een en ander zich afspeelde onder drukke, of zelfs hectische, omstandigheden doet aan het vorengaande niet af. Ook - en juist - in hectische omstandigheden wordt van een advocaat verwacht integer handelen voorop te stellen.
Het hof bekrachtigt dan ook de opgelegde maatregel van schorsing in de uitoefening van de praktijk voor de duur van vier weken, waarvan twee weken voorwaardelijk.
ECLI:NL:TADRAMS:2023:210: praten met een journalist over de mediation levert een waarschuwing op: ook dit is schending van de geheimhouding
Klager en de heer V.D. (hierna: “D”) hadden een geschil over uitlatingen van D over klager in de media. Klager is de oud-bondscoach van de Atletiekunie en D is topatleet. De uitlatingen van D zagen onder meer op het beweerdelijk door klager aanzetten van sporters tot het gebruik van het medicijn Thyrax in de periode dat klager bondscoach was.
In het tussen klager en D gevoerde mediationtraject heeft verweerder D bijgestaan. In de tussen partijen overeengekomen mediationovereenkomst is in artikel 3 een geheimhoudingsbeding opgenomen, waarin staat dat partijen zich jegens elkaar tot geheimhouding verplichten voor wat betreft hun voornemen om het tussen hen bestaande conflict met behulp van mediation op te lossen, alsook dat zij ter zake van de inhoud en uitvoering van deze overeenkomst geheimhouding zullen betrachten.
Het mediationtraject heeft geleid tot het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (hierna: VSO) tussen D en klager. In de VSO hebben partijen in artikel 1.1 afgesproken om een gezamenlijke verklaring (hierna ook: “de verklaring”) uit te brengen. In artikel 1.2 van de VSO is opgenomen dat de verklaring wordt geplaatst op de site van de NOC*NSF en de Atletiekunie, en dat partijen geen andere media met de verklaring zullen benaderen. In artikel 2 van de VSO is opgenomen dat de in de mediationovereenkomst tussen partijen overeengekomen geheimhouding onverminderd tussen hen van kracht blijft, dat zij aan derden geen uitlatingen doen over elkaar en dat indien er vragen worden gesteld over het geschil partijen zullen aangeven dat het geschil uit de wereld is en verwijzen naar de verklaring zoals gepubliceerd op de site van NOC*NSF.
Klager verwijt verweerder dat hij zich niet heeft gehouden aan de tussen partijen overeengekomen geheimhouding, zoals opgenomen in artikel 3 van de mediationovereenkomst. Ook heeft verweerder in strijd gehandeld met de artikelen 1.2 en 2 van de VSO door aan een journalist van de Volkskrant onder andere het volgende te verklaren: “Het is een agree to disagree” en “Er is geen keutel ingetrokken”. Met deze citaten wordt geïnsinueerd dat partijen inhoudelijk niets zijn overeengekomen en dat klager wel degelijk schuldig zou zijn aan de oorspronkelijke aantijgingen van D, terwijl partijen juist overeengekomen waren te volstaan met het naar buiten brengen van de verklaring. Hierdoor heeft verweerder het mediationtraject en de hieruit voortvloeiende overeenkomst volstrekt overbodig gemaakt.
De raad is van oordeel dat de klacht slaagt. De raad stelt vast dat verweerder een journalist te woord heeft gestaan en met hem heeft gesproken over het tussen klager en D gevoerde mediationtraject. In het hieruit volgende Volkskrant-krantenartikel is verweerder geciteerd met bovengenoemde woorden. Deze uitlatingen staan haaks op het bepaalde in de mediationovereenkomst en de VSO, waarin immers is bepaald dat partijen juist geheimhouding zouden betrachten en niet met derden mochten praten over elkaar of over de inhoud van de tussen partijen gevoerde gesprekken.
Bovendien is de kern van de VSO juist dat partijen het tussen hen bestaande geschil hadden beëindigd door een gezamenlijke verklaring uit te brengen en dat zij zich hierover verder niet zouden uitlaten dan daarin was opgenomen. Zoals klager aanvoert, heeft verweerder door zijn uitlatingen aan de Volkskrant-journalist de indruk gewekt dat verweerder klager nog altijd dezelfde verwijten maakte. Verweerder heeft daardoor de uitkomst van een lang en moeizaam mediationtraject tenietgedaan. Verweerder heeft daarmee doelbewust in strijd met de tussen partijen overeengekomen afspraken over het betrachten van geheimhouding en het doen van uitlatingen gehandeld, zonder zich er rekenschap van te geven dat daarbij onevenredig nadeel werd toegebracht aan klager en zodoende de kernwaarde integriteit geschonden. De raad acht in de gegeven omstandigheden een waarschuwing passend en geboden.
ECLI:NL:TADRSGR:2023:242: dekenbezwaar: zich onwelwillend opstellen tegenover de deken en belasting van het bureau van de orde levert een forse waarschuwing op
Dekenbezwaar gebaseerd op vijf onderdelen. De deken verwijt verweerder onder meer dat verweerder opnieuw inhoudelijk ingaat op de redenen waarom hij meent niet gehouden te zijn tot verrekening met mr. J., terwijl dit al is behandeld in de klachtprocedure die heeft geleid tot een beslissing van de raad. Verweerder toont geen enkel inzicht in de laakbaarheid van zijn handelen en heeft geen respect voor de beslissing van de raad. Ook in een andere kwestie heeft verweerder niet verrekend en het advies van de deken niet opgevolgd.
De raad oordeelt dat het dekenbezwaar gegrond is voor zover verweerder wordt verweten een beslissing van de raad niet op te volgen. Verweerder heeft daarmee het vertrouwen van de samenleving in de advocatuur geschaad. Ook heeft verweerder zich onwelwillend opgesteld jegens een beroepsgenoot, terwijl hij wordt geacht te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Verweerder heeft zich dus niet gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt.
Voor wat betreft de andere kwestie waarin verweerder niet is overgegaan tot verrekening, oordeelt de raad dat van een advocaat wordt verwacht dat hij het advies van een deken ter harte neemt. In een geval als het onderhavige, waarin sprake is van een verrekeningskwestie, wordt ook verwacht dat advocaten zich welwillend opstellen jegens elkaar. Verweerder heeft dit - om voor hem principiële redenen - niet gedaan, ondanks een duidelijk advies van de deken om de financiële afwikkeling onderling op te lossen, waarbij de deken zijn visie heeft gegeven op de verrekening. Verweerder heeft zich vervolgens op het standpunt gesteld dat de wederpartij hem maar moet dagvaarden. De raad ziet daarin een houding van verweerder die niet berust op een onderlinge basis van welwillendheid en vertrouwen. Verweerder zal ook begrijpen dat voor dergelijke luttele bedragen niet snel over zal worden gegaan tot dagvaarding. Het wekt de schijn dat verweerder op deze manier hoopt te bereiken dat de ander het erbij laat zitten, zodat verweerder er financieel beter van wordt. Dit alles in ogenschouw nemend, is de opstelling van verweerder naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar en dat levert een waarschuwing op.
ECLI:NL:TAHVD:2023:207: de deken mocht een niet-geconcretiseerd verzoek ex artikel 13 Aw tot aanwijzing advocaat afwijzen
Klager heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen om een aantal redenen, waaronder dat het verzoek om aanwijzing van een advocaat te weinig concreet is. Zowel het geschil dat klager heeft als de aansprakelijk te stellen personen wisselen in klagers toelichtingen en zijn te algemeen geformuleerd.
Klager heeft vervolgens bij de deken beklag ingediend tegen de beslissing van de deken. De deken heeft het bericht van klager naar het hof van discipline gestuurd.
Het hof volgt het oordeel van de deken dat klager zijn verzoek om aanwijzing van een advocaat onvoldoende overzichtelijk en concreet gemotiveerd heeft voorgelegd aan de deken. Het overleggen van een omvangrijk dossier, algemene verwijten over tal van instanties opsommen en in algemene bewoordingen naar de inhoud daarvan verwijzen, volstaat niet. Het is aan de verzoeker bij een verzoek ex artikel 13 Advocatenwet om aan de deken in een brief of e-mail gericht op een rij te zetten wat het probleem feitelijk en concreet behelst, wie de wederpartij is volgens de verzoeker en waarom de verzoeker meent dat bijstand van een advocaat bij de gewenste procedure benodigd is.
Hoewel klager tot op heden algemene verwijten opsomt zonder een feitelijke en concrete toelichting en onderbouwing daarbij te geven, heeft de deken in dit geval desondanks ruime inspanningen verricht om klager te helpen bij het concretiseren van zijn verzoek ex artikel 13 Advocatenwet.
Verder stelt het hof vast dat klager tot in repliek in de procedure bij het hof nog steeds in algemene bewoordingen ‘strooit’ met procedures die hij wil voeren tegen meerdere (rechts)personen. Inmiddels heeft hij de deken als wederpartij daaraan toegevoegd wegens de afwijzende beslissing en de door klager gestelde vertraging in de procedure.
Tot heden heeft klager zijn verzoek aldus onvoldoende concreet en gericht geformuleerd, waardoor het hof geen aanleiding ziet deze zaak terug te verwijzen naar de deken om daar opnieuw op te beslissen. Daargelaten het feit dat er ook voldoende inhoudelijke afwijzingsgronden zijn om het beklag ongegrond te verklaren, sluit het hof zich aan bij deze afwijzingsgrond van de deken.
Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)