Naar boven ↑

Update

Nummer 12, 2024
Uitspraken van tot

Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Selectie uitspraken door de NOvA

ECLI:NL:TADRSGR:2024:61: het doorbreken van de geheimhouding door met journalist te spreken en de verklaring ter zitting worden de advocaat zwaar aangerekend: schorsing van twee weken
Dekenbezwaar. In deze zaak gaat het om een medewerkster van een supermarkt die om het leven is gebracht door een steekpartij. Verweerder staat de verdachte in die kwestie niet bij als advocaat. Wel heeft verweerder hem in andere zaken bijgestaan als advocaat.

Het misdrijf heeft veel aandacht van de media gehad. Zo hebben een nationaal dagblad en een radiostation een artikel gepubliceerd waaruit onder meer volgt dat zijn voormalig advocaat bang was voor verdachte en tegen het radiostation zou hebben gezegd dat verdachte ‘onberekenbaar en agressief’ is. Ook in de rechtszaal wist verdachte zich volgens zijn voormalig raadsman niet altijd te gedragen. ‘Ik kan mij nog herinneren dat hij zich zodanig uitliet in een rechtszaal, dat een andere advocaat zelfs is weggegaan en de zaak heeft laten vallen.’ […]”

De deken verwijt verweerder niet te hebben gehandeld zoals dat een behoorlijk advocaat betaamt, door zijn geheimhoudingsplicht jegens verdachte te schenden. Verweerder handelde daarmee in strijd met artikel 11a van de Advocatenwet en gedragsregel 3 lid 1.

De raad stelt dat het vaste rechtspraak van het hof is, dat de plicht tot geheimhouding tot de kernwaarden van de advocatuur behoort en dat doorbreking daarvan door de advocaat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen aan de orde kan komen. Daarbij valt te denken aan een directe dreiging van ernstig, toekomstig gevaar voor de advocaat zelf of een betrokkene, dat zonder het doorbreken van het beroepsgeheim niet kan worden afgewend. Het hof benadrukt dat een advocaat ingeval hij doorbreking van de geheimhoudingsplicht overweegt, daarover voorafgaand met de deken overleg dient te plegen en diens advies dient in te winnen (zie ook HvD 3 mei 2019, ECLI:NL:TAHVD:2019:22, en HvD 3 april 2020, ECLI:NL:TAHVD:2020:81).

Bij het bekendmaken van vertrouwelijke informatie in de media is bijzondere zorgvuldigheid geboden. De advocaat draagt, als geheimhouder, de verantwoordelijkheid om te beoordelen of het in het belang van zijn cliënt is om, met toestemming van zijn cliënt, informatie via de media naar buiten te brengen. Daarvoor kan aanleiding bestaan als dat van zwaarwegend belang is voor de zaak. De advocaat dient zijn cliënt te adviseren over dat belang en over de mogelijke gevolgen van publicatie, alvorens de cliënt (al dan niet) toestemming geeft. Hierbij geldt dat de advocaat belangrijke informatie en beslissingen schriftelijk dient vast te leggen.

De raad stelt vast dat verweerder informatie heeft gedeeld met journalisten, terwijl die informatie onder zijn geheimhoudingsplicht viel. Dat verweerder (delen van) deze informatie al op een openbare zitting heeft verteld en dat zijn oud-cliënt (delen van) die informatie op Facebook heeft geplaatst en die informatie daarmee al openbaar was volgens verweerder, maakt niet dat verweerder die informatie vervolgens niet meer (verder) geheim hoeft te houden. Dat de journalisten al verdergaande informatie hadden verkregen via andere bronnen, doet er ook niet aan af dat verweerder een eigen geheimhoudingsplicht heeft waaraan hij zich dient te houden. Verweerder heeft dus in strijd gehandeld met de kernwaarde vertrouwelijkheid (artikel 10a lid 1 onder e van de Advocatenwet), artikel 11a lid 1 van de Advocatenwet en gedragsregel 3.

Slechts in zeer uitzonderlijke gevallen kan worden afgeweken van de geheimhoudingsplicht. De omstandigheid dat een journalist een onwelgevallig artikel zal publiceren en dat de cliënt niet bereikbaar is voordat het nieuwsbericht wordt gepubliceerd, is daarvoor niet voldoende. De schending van de geheimhoudingsplicht is dus ook tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Wat het handelen nog ernstiger maakt, is dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat hij zijn uitlatingen over zijn oud-cliënt heeft gedaan om bewust het beeld te creëren dat zijn oud-cliënt last had van waanideeën, zodat geen sprake kon zijn van voorbedachte rade. Verweerder heeft daarmee kennelijk gepoogd de strafzaak te beïnvloeden, terwijl hij nota bene de cliënt in die zaak niet bijstond en hij over zijn kennelijke poging ook niet met de cliënt heeft gesproken.

De raad verklaart het dekenbezwaar gegrond. Verweerder miskent het vertrouwen dat cliënten – en de samenleving als geheel – moeten hebben dat wat zij aan hun advocaat toevertrouwen, vertrouwelijk blijft en zeker niet zonder hun toestemming in de kranten komt te staan. De raad acht de bewuste schending van de geheimhoudingsplicht ernstig. De raad zal daarom de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van twee weken opleggen, waarbij mede in aanmerking wordt genomen dat verweerder al een lange tijd niet meer met het tuchtrecht in aanmerking is gekomen.

ECLI:NL:TAHVD:2024:78: het hof geeft uitleg over het niet mogen optreden tegen een oud-cliënt
In deze zaak verwijt klager verweerder dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan belangenverstrengeling. Ter toelichting heeft klager gesteld dat verweerder in maart 2022 tegen hem is gaan optreden. Dit stond hem niet vrij, omdat op 31 januari 2019 tussen klager en verweerder een (intake)gesprek heeft plaatsgevonden, waarna klager op 1 februari 2019 heeft besloten om af te zien van verdere bijstand door verweerder, vanwege de wijze waarop hij door verweerder was bejegend en het door verweerder delen van vertrouwelijke informatie met de advocaat van de wederpartij.

De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. De raad heeft vastgesteld dat tussen klager en verweerder geen advocaat-cliëntrelatie heeft bestaan. De raad heeft het handelen van verweerder niettemin getoetst aan artikel 46 van de Advocatenwet, omdat ook handelen van een advocaat in een andere hoedanigheid aan het tuchtrecht onderworpen is. De raad heeft vervolgens geoordeeld dat van verstrengeling van belangen geen sprake is, omdat de door verweerder aan zijn cliënte H. verleende rechtsbijstand een andere kwestie betrof dan die waarover klager en verweerder elkaar op 31 januari 2019 hebben gesproken. Bovendien is naar het oordeel van de raad niet gebleken dat klager tijdens het gesprek op 31 januari 2019 informatie aan verweerder heeft verstrekt die verweerder moest beletten om H., in een andere kwestie, bij te staan. 

Het hof geeft als maatstaf dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt van hem of van een kantoorgenoot (gedragsregel 15). De advocaat mag zich immers niet in de situatie begeven waarin hij de kans loopt ten koste van zijn (voormalige) cliënt in een belangenconflict te geraken. Daarnaast moet de cliënt er ten volle op kunnen vertrouwen dat gegevens over zijn zaak, zijn persoon of zijn onderneming die de cliënt aan de advocaat of aan diens kantoorgenoot ter beschikking heeft gesteld, niet op enig moment tegen hem (kunnen) worden gebruikt. Dat vloeit reeds voort uit de geheimhoudingsplicht van de advocaat (artikel 10a lid 1 onder e Advocatenwet). Wanneer aan de in gedragsregel 15 lid 3 cumulatief opgesomde voorwaarden a, b en c is voldaan (niet dezelfde zaak, geen vertrouwelijke informatie, geen redelijke bezwaren) behoeft een advocaat aan zijn vroegere cliënt geen voorafgaande instemming als bedoeld in lid 4 te vragen. In twijfelgevallen moet de advocaat afzien van het optreden in kwestie. Of een advocaat in een bepaald geval tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door op te treden tegen een voormalige cliënt, moet worden beoordeeld aan de hand van alle concrete omstandigheden van het geval en wordt uiteindelijk getoetst aan artikel 46 Advocatenwet.

Het hof kan weliswaar niet vaststellen of het verwijt van klager dat verweerder hem in januari 2019 onheus heeft bejegend, terecht is. Ongeveer drie jaar na het door klager als onprettig ervaren gesprek tussen partijen is verweerder H. gaan bijstaan in een kwestie tegen klager. Klager heeft daar moeite mee. Hoewel het hof dat niet onbegrijpelijk vindt, is het hebben van een ongemakkelijk gevoel bij klager niet maatgevend voor de beoordeling van de vraag of verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Of de bijstand van verweerder tegen klager geoorloofd is, moet aan de hand van de hierboven weergegeven maatstaf worden vastgesteld. Op basis daarvan komt het hof, met de raad, tot de vaststelling dat van tegenstrijdige belangen geen sprake is en dat verweerder ook op andere gronden niet gehouden was af te zien van bijstand aan H. in de zaak tegen klager. 

Het hof heeft ook niet kunnen vaststellen dat de kwestie tussen H. en klager enig verband hield met de kwestie waarover partijen elkaar in 2019 spraken. Het ging dus niet om dezelfde zaak.

Met de raad kan het hof niet vaststellen dat verweerder op grond van informatie die klager hem in 2019 heeft (of zou hebben) verstrekt, had moeten afzien van de bijstand aan H. drie jaar later. Verder geldt dat klager en verweerder slechts één keer en dan ook nog drie jaar eerder met elkaar hadden gesproken. Direct daarna heeft klager de bijstand van verweerder van de hand gewezen. Het hof is, met de raad, daarom van oordeel dat er voor verweerder geen andere redelijke bezwaren bestonden om namens H. tegen klager op te treden.

Het hof verklaart het beroep ongegrond en bekrachtigt de beslissing van de raad.

ECLI:NL:TADRSGR:2024:59: gebrekkige vastlegging van de afspraken komt voor risico van de advocaat en levert een waarschuwing op
In deze zaak gaat de klacht over verweerders bijstand aan klager in de echtscheidingsprocedure. Klager stelt onder meer dat verweerder hem niets heeft verteld en niet heeft verdedigd.

De raad stelt dat met betrekking tot de relatie met cliënt onder meer gedragsregel 16 lid 1 geldt. Daaruit volgt dat een advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken. Ter voorkoming van misverstand, onzekerheid, of geschil, dient de advocaat belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt te bevestigen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent bij de advocaat te rusten.

De raad overweegt dat de schriftelijke informatievoorziening in deze zaak mager is geweest. Mogelijk heeft verweerder mondeling allerlei zaken besproken en toegelicht, maar dat kan de raad niet vaststellen. Zo is de opdrachtbevestiging zeer kort en zijn daarin de tussen klager en de vrouw opgenomen afspraken niet opgenomen. De advocaat van de vrouw heeft de afspraken vervolgens per e-mail van 8 februari 2021 aan verweerder gestuurd. Verweerder heeft de e-mail kennelijk met klager besproken, maar verweerder heeft niet vastgelegd of aan klager bevestigd wat er is besproken en waar verweerder klager op heeft gewezen. Verweerder heeft op 12 februari 2021 per e-mail bevestigd dat klager akkoord is. Overigens heeft klager pas op dat moment ook de e-mail van 8 februari 2023 doorgestuurd gekregen. Dat het voor verweerder allemaal voldoende duidelijk was, zoals verweerder stelt, betekent niet dat dat ook voor klager gold.

De raad kan niet vaststellen dat klager het verzoekschrift tot echtscheiding tijdig schriftelijk heeft ontvangen. Verweerder stelt dat het verzoek op kantoor is besproken, maar uit het klachtdossier blijkt niet dat klager het verzoekschrift ook zelf heeft ontvangen. Klagers verwijt daarover is dan ook terecht. Klager had het verzoek direct (per e-mail) van verweerder moeten krijgen.

De raad is onder meer op basis van het bovenstaande van oordeel dat verweerder tekort is geschoten in zijn bijstand aan klager in de echtscheidingsprocedure. Door het gebrek aan schriftelijke vastlegging van verweerder blijkt niet dat verweerder voldoende informatie aan klager heeft verstrekt. De raad is van oordeel dat een zakelijke terechtwijzing in de vorm van een waarschuwing passend is.

Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)