Naar boven ↑

Update

Nummer 11, 2024
Uitspraken van 14 mei 2024 tot 28 mei 2024

Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.

Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.

 

Selectie uitspraken door de NOvA

ECLI:NL:TADRSGR:2024:60: zeer onbetamelijk handelen van een advocaat: woning uit een nalatenschap heimelijk verkopen aan secretaresse van de advocaat die later ook nog de dochter van de advocaat blijkt te zijn

In deze zaak wordt verweerster in haar hoedanigheid van executeur-afwikkelingsbewindvoerder onder meer verweten dat zij niet integer heeft gehandeld door een woning uit een nalatenschap aan haar dochter te verkopen voor een lager bedrag dan andere biedingen en asbest ten koste van de nalatenschap te laten verwijderen en dit te verhullen voor de erfgenamen.

De raad stelt vast dat verweerster de woning uit de nalatenschap heeft verkocht aan haar eigen dochter, die ook haar secretaresse is. De raad vindt de verklaring van verweerster, dat zij niet wist dat het om haar eigen dochter ging – die op dat moment nog bij verweerster thuis woonde en bij verweerster werkzaam was – volstrekt ongeloofwaardig. Ook haar motivering waarom zij de woning niet aan het stel dat een hoger bedrag had geboden heeft verkocht – namelijk omdat verweerster het vreemd vond dat dit stel met een persoonlijk bericht had toegezegd ‘een heerlijke taart’ mee te zullen nemen als zij de woning zouden krijgen, en vervolgens dat zij het ook gedurfd vond dat andere bieders met een hoger bod geen aankoopmakelaar hadden ingeschakeld – vindt de raad ongeloofwaardig. Bovendien, zelfs al zou het verhaal van verweerster kloppen dat zij pas bij het tekenen van de koopovereenkomst erachter kwam dat het haar eigen dochter betrof, dan heeft verweerster niet integer gehandeld door daarover niet direct en volledig transparant te zijn.

Die transparantie heeft verweerster zelf op geen enkel moment gegeven. Zij heeft geprobeerd te verhullen dat haar dochter de koper was. Zo heeft zij de koopakte alleen in geanonimiseerde vorm aan de erflaters verstrekt door zich ten onrechte te beroepen op de AVG. Klager is er zelf achter gekomen door raadpleging van het Kadaster, dat het de secretaresse van verweerster betrof aan wie de woning is verkocht. Nadat verweerster daarmee is geconfronteerd, heeft zij ook niet erkend dat deze secretaresse tevens haar dochter is. Klager is hiermee dus na eigen onderzoek en pas hangende deze klachtenprocedure bekend geraakt. Daarbij weegt de raad ook mee dat verweerster ter zitting heeft toegelicht dat de verstandhouding met de erfgenamen zodanig slecht was, dat zij de discussie over de woning pas na de afwikkeling van de nalatenschap wilde bespreken met de erfgenamen. Zij was zich er dus blijkbaar van bewust dat haar handelen niet door de beugel kon, maar heeft er weloverwogen voor gekozen om dit voor haar te houden.

Ook is komen vast te staan dat verweerster het asbest uit de woning heeft laten verwijderen op kosten van de nalatenschap. De raad stelt echter ook vast dat de kopers bekend waren met de aanwezigheid van asbest in de woning Waarom het asbest vervolgens op kosten van de nalatenschap moest worden verwijderd, is de raad niet gebleken. De raad weegt daarin mee dat de woning expliciet als kluswoning te koop is aangeboden, waardoor het onlogisch is dat het asbest op kosten van de verkoper is verwijderd. Door desondanks het verwijderen van het asbest ten laste van de nalatenschap te laten komen, lijkt verweerster niet de belangen van de nalatenschap voor ogen te hebben gehad, maar eerder die van de koper, haar eigen dochter.

Verweerster heeft daarmee volstrekt in strijd met de kernwaarde ‘integriteit’ gehandeld en heeft zich onbetamelijk gedragen. Het vertrouwen in de advocatuur is door verweerster ernstig beschadigd en de raad rekent dit verweerster zwaar aan. Vanwege de ernst van het handelen van verweerster, acht de raad het opleggen van de maatregel van schorsing voor de duur van zes weken passend.

ECLI:NL:TAHVD:2024:87: maatstaf beoordeling bij klacht over de advocaat wederpartij

Klacht tegen advocaat van de wederpartij in een bestuursrechtzaak. Verweerster heeft hoger beroep ingesteld tegen een drietal door de raad gegrond verklaarde klachtonderdelen, waaronder de klachtonderdelen die erop zien dat verweerster klager geen afschrift heeft verstrekt van de correspondentie die zij aan de rechtbank heeft gestuurd in verband met het starten van een voorlopige voorzieningsprocedure en (aan klagers advocaat) geen afschrift heeft verstrekt van het verzoek om handhaving dat verweerster had ingediend. Dit laatste ondanks dat klagers’ advocaat verweerster expliciet om een afschrift van het verzoek had verzocht.

Het hof stelt dat de maatstaf die het hof bij de beoordeling van een klacht tegen de advocaat van de wederpartij aanlegt, mede is ingegeven door de voor advocaten geldende kernwaarde ‘partijdigheid’. Dit houdt in dat een advocaat een grote mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een wederpartij worden beperkt, tenzij haar belangen nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. Zo mag de advocaat: (a) zich niet onnodig grievend uitlaten over de wederpartij; (b) geen feiten poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen; en (c) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt verder dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat hoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

Anders dan de raad heeft geoordeeld, is het hof van oordeel dat het weliswaar collegiaal was geweest indien verweerster per omgaande aan de verzoeken van klagers advocaat had voldaan, doch dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen geen sprake is. Daarbij betrekt het hof dat verweerster naar aanleiding van diverse andere verzoeken wel afschriften van stukken heeft verstrekt. Van een onwelwillende houding van verweerster op grond van twee voorbeelden die in de context moeten worden gezien, kan dan ook niet worden gesproken. Er is geen sprake van een patroon aan de zijde van verweerster. Gelet hierop acht het hof bovengenoemde klachtonderdelen ongegrond.

ECLI:NL:TAHVD:2024:92: procesbeslissing: hoger beroep tegen een tussenbeslissing van de raad niet-ontvankelijk

In deze zaak is het beroep van verweerder gericht tegen een (tussen)beslissing van de raad waartegen geen hoger beroep openstaat. Verweerder beroept zich op de doorbreking van het appelverbod wegens de schending van fundamentele rechtsbeginselen door de raad.

Verweerder brengt in dit kader - kort weergegeven - een drietal grieven naar voren, te weten:

  • dat na de zitting van 11 december 2023 een rechterwisseling heeft plaatsgevonden, zonder dat dit vooraf aan partijen kenbaar is gemaakt, hetgeen een schending van artikel 6 EVRM zou opleveren;
  • dat de opdracht van de raad aan de deken om nader onderzoek te doen geen steun vindt in de (advocaten)wet, althans niet in de artikelen 46 tot en met 60aa van de Advocatenwet, zodat de raad buiten zijn bevoegdheid is getreden en
  • dat de raad met zijn (tussen)beslissing een voor partijen verrassende beslissing heeft genomen door een andere maatstaf aan te leggen, zonder dat partijen zich hierover hebben kunnen uitlaten. De raad heeft volgens verweerder hiermee het beginsel van hoor en wederhoor geschonden.

Gelet op het voorgaande, verzoekt verweerder het hof om de beslissing van de raad te vernietigen, het hoger beroep tegen deze beslissing gegrond te verklaren en de zaak te verwijzen naar een andere raad.

Het hof stelt dat op grond van artikel 56 van de Advocatenwet hoger beroep slechts tegelijk met een (eind)beslissing van de raad kan worden ingesteld. De raad heeft met gebruikmaking van artikel 46l van de Advocatenwet de zaak terugverwezen naar de deken voor nader onderzoek. Het betreft hier een procesbeslissing en geen (tussen)beslissing, waarin op enigerlei wijze op de aan de raad voorgelegde klacht wordt beslist. Dit betekent dat de wet aan verweerder niet de mogelijkheid biedt om in hoger beroep te komen. Het beroep van verweerder zal om die reden niet-ontvankelijk verklaard.

 

Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)

1. Wat een behoorlijk advocaat betaamt

3. Advocaat wederpartij

10. Procesrecht