Update
Onder het kopje ‘Selectie uitspraken door de NOvA’ wordt toegelicht waarom de uitspraken zijn geselecteerd. Door te klikken op het ECLI-nummer wordt u doorgeleid naar de database NOvA Tuchtrecht Updates.
Onder het kopje ‘Samenvattingen’ vindt u de samenvattingen die door de tuchtcolleges ten behoeve van de publicatie zijn gemaakt. Deze samenvattingen zijn ook te vinden in de database NOvA Tuchtrecht Updates.
Selectie uitspraken door de NOvA
ECLI:NL:TAHVD:2023:120: advocaat wordt gebrek aan deskundigheid en ondermaatse bijstand verweten
In deze zaak verwijt klaagster verweerder een gebrek aan deskundigheid en ondermaatse bijstand door onder meer op zitting niet de juiste vragen te stellen en geen aanhouding van de procedure te hebben gevraagd.
De raad is van oordeel dat dit verwijt niet is vast komen te staan, omdat verweerder dit verwijt heeft betwist en klaagster niet concreet heeft aangegeven wat er gebrekkig was aan de vraagstelling. Voorts is de raad van oordeel dat de keuze die verweerder heeft gemaakt met betrekking tot het (niet) vragen om aanhouding binnen de vrijheid valt die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt. Daarbij wordt van belang geacht dat uit de stukken niet is gebleken dat klaagster over verweerder heeft geklaagd of ontevreden over hem was. De raad is van oordeel dat de bijstand zoals geschetst en zoals uit de stukken kan worden afgeleid, niet getuigt van een kwaliteit van dienstverlening die onder de maat blijft van wat van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht.
De klacht wordt daarom ongegrond verklaard. Klaagster is tegen deze beslissing van de raad in beroep gegaan.
Het hof toetst of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Het hof stelt voorop dat het aan de klagende partij is om een begin van een onderbouwing te geven van de verwijten die zij maakt aan het adres van de verwerend advocaat. Het enkel poneren van verwijten is onvoldoende, zeker als het gaat om specifieke verwijten die zien op een gebrek aan kwaliteit van de dienstverlening. Eerst wanneer een begin van een onderbouwing is geleverd door de klagende partij, is het voor de verwerende advocaat mogelijk om gemotiveerd verweer te voeren.
Het hof is van oordeel dat klaagster in deze zaak niet heeft voldaan aan de verplichting om de tuchtklacht tegen verweerder te voorzien van een begin van een gerichte onderbouwing van de specifieke stellingen. Op de vraag van het hof tijdens de zitting waarom klaagster geen stukken ter onderbouwing van haar stellingen heeft ingediend, antwoordde haar gemachtigde dat hij ‘geen dozen gaat rondsjouwen’. De gemachtigde van klaagster ziet hierbij kennelijk over het hoofd dat het hof zonder de genoemde stukken niet kan beoordelen of het van de zijde van klaagster aan het adres van verweerder gemaakte verwijt terecht is voorgesteld of niet.
Om deze reden bekrachtigt het hof de beslissing van de raad.
ECLI:NL:TAHVD:2023:117: verstoorde verhoudingen tussen advocaten onderling: Hof legt weer uit wat grievend is en wat aan te rekenen is
In deze zaak verwijt klager verweerder klachtwaardig te hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door zich in de e-mailcorrespondentie en in het verweer tegen onderhavige klacht onnodig grievend en onwelwillend jegens klager uit te laten. Zo schreef verweerder onder meer het volgende aan klager: “Doet me deugd dat het recht toch weer z’n loop heeft gehad. Waarschijnlijk was u overtuigd van uw gelijk, troost u met de gedachte dat de rest van de wereld het verkeerd ziet.”
De raad heeft de klacht ongegrond verklaard, omdat de uitlatingen in de e-mails en in het verweer bij de deken niet in het kader van de beroepsuitoefening zijn gedaan en evenmin in de openbaarheid. Klager is tegen deze beslissing van de raad in beroep gegaan.
Het hof overweegt dat een advocaat zich moet kunnen verweren tegen een klacht over onnodig grievende en onwelwillende uitlatingen en daarbij een zekere vrijheid moet krijgen om uit te leggen waarom hij bepaalde uitlatingen heeft gedaan. De toelichting van verweerder moet dan ook in het verlengde worden gezien van zijn eerdere uitlatingen en kan niet los daarvan worden beoordeeld. Verder is het hof met de raad van oordeel dat bij de beoordeling van de klacht relevant is dat verweerder de hem verweten uitlatingen niet in het openbaar heeft gedaan, maar in een-op-een correspondentie tussen klager en verweerder die niet bestemd was voor lezing door cliënten en/of (andere) derden en dat de toelichting daarop gezonden is aan de deken, hetgeen evenmin als openbaar kan worden beschouwd.
Het hof is van oordeel dat de uitlatingen van verweerder jegens klager bepaald niet verheffend zijn en evenmin nodig waren. Daar staat tegenover dat welwillendheid en vertrouwen, waar klager zich nadrukkelijk op beroept, van beide kanten moet komen. Klager heeft zich naar het oordeel van het hof zelf allesbehalve welwillend jegens verweerder opgesteld.
Het hof houdt hiermee rekening bij de beoordeling van de uitlatingen van verweerder. Een partij die zelf de grenzen van het betamelijke opzoekt jegens een ander kan die ander immers minder snel verwijten dat hij hetzelfde gedrag vertoont.
Om die reden acht het hof de e-mails van verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar binnen de context van wat eerder is voorgevallen en wijst de beroepsgronden van klager af.
ECLI:NL:TAHVD:2023:119: een advocaat behoort zich niet dreigend uit te laten en zeker niet in een familierechtelijke zaak
Volgens klager heeft verweerder hem tijdens een driegesprek bedreigd en heeft verweerder zich in dit gesprek en in een gesprek op het kantoor van de accountant van klager en de vrouw onbehoorlijk gedragen. De raad heeft de klacht als onvoldoende onderbouwd kennelijk ongegrond verklaard. Ter zitting bij de behandeling van het verzet heeft klager de bedreiging alsnog nader onderbouwd. Het driegesprek ging volgens klager over de politieke situatie en de familie van de vrouw in Suriname. Er ontstond een geschil waarbij verweerder op een gegeven moment opstond, naar klager wees en riep: “Mijn handen reiken verder dan je denkt.” Deze woorden heeft klager als zeer bedreigend ervaren, omdat hij zorgen had dat de vrouw de kinderen naar Suriname zou ontvoeren. Klager weet daarnaast dat verweerder in verschillende commissies in Suriname zit en derhalve invloed heeft in het land.
De raad acht deze woorden, onder meer tegen de achtergrond van klagers zorg over een eventuele ontvoering van zijn kinderen naar Suriname en de invloed die verweerder in Suriname heeft, gelet op de commissies waarin hij zit, zeer bedreigend, mede gelet op het feit dat verweerder daarbij is opgestaan en naar klager heeft gewezen.
Het hof overweegt dat een advocaat er in familierechtelijke kwesties voor moet waken, zeker als er belangen van kinderen in het spel zijn, dat de verhoudingen tussen partijen escaleren. Dan mag van een advocaat zekere (verdergaande) terughoudendheid worden verwacht in het doen van uitlatingen over de wederpartij die naar objectieve maatstaven als kwetsend kunnen worden ervaren. Hoewel niet concreet duidelijk is geworden welke contacten verweerder in Suriname al dan niet heeft, maakt verweerder wel deel uit van een netwerk van mensen van Surinaamse herkomst dat zich inzet voor Suriname. Dat klager de uitlating en opstelling van verweerder in ieder geval als zeer bedreigend heeft ervaren acht het hof begrijpelijk, gelet op hetgeen daarover ter zitting is besproken.
Net als de raad rekent het hof verweerder de bedreiging zodanig zwaar aan dat een berisping op zijn plaats is.
ECLI:NL:TAHVD:2023:107: Hof legt uit wanneer klacht kan worden voortgezet in het algemeen belang ex artikel 47a Advocatenwet
In deze zaak is de klacht door klaagster ingetrokken na ontvangst van het beroepschrift van verweerster tegen de beslissing van de raad door de griffie van het hof, waarna de deken heeft aangegeven de behandeling van de klacht te willen voortzetten op grond van het algemeen belang. Aan de orde is de vraag of de voortzetting van de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, moest worden voortgezet.
Het hof overweegt dat de eerste volzin van artikel 47a Advocatenwet bepaalt dat in geval van intrekking van de klacht de behandeling daarvan wordt gestaakt, tenzij de tuchtrechter beslist dat de behandeling van de klacht om redenen aan het algemeen belang ontleend, moet worden voortgezet.
Blijkens artikel 57 lid 2 Advocatenwet is artikel 47a Advocatenwet van overeenkomstige toepassing op de behandeling in hoger beroep. Beslist het hof tot staking van de behandeling, dan leidt dit tot een dictum, waarbij de beslissing van de raad wordt vernietigd en wordt verstaan dat de klacht geen behandeling meer behoeft. Bij de beoordeling of de behandeling moet worden voortgezet om redenen aan het algemeen belang ontleend, hanteert het hof de navolgende uitgangspunten waarbij dit geen limitatieve opsomming is:
(1) indien de feitelijke grondslag van de klacht door de verweerder wordt betwist en op het eerste gezicht verschillend kan worden gedacht over de waardering van het bewijs daarvan, zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet in de rede liggen; met delicate bewijsbeslissingen is geen algemeen belang gemoeid;
(2) indien de feitelijke grondslag van de klacht onbetwist is, of prima facie geen twijfel bestaat dat deze bewezen is, dan is voornamelijk de aard van de geschonden norm bepalend voor de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten;
(3) is de aard van de gestelde normschending deze dat de advocaat tekortgeschoten is bij de inhoudelijke behandeling van de hem door zijn cliënt toevertrouwde zaak, dan zal voortzetting van de behandeling doorgaans niet geïndiceerd zijn; in zodanig geval prevaleert het belang van de cliënt bij een minnelijke regeling (die doorgaans ten grondslag ligt aan de intrekking van de klacht) boven het algemeen belang dat door de tuchtrechter wordt vastgesteld, dat de advocaat de kernwaarde van deskundigheid heeft geschonden; de ernst van de gestelde tekortkoming zal daarbij van ondergeschikte betekenis zijn; deze zal immers zijn verdisconteerd in de met de cliënt getroffen regeling;
(4) in andere gevallen zal de beslissing om de behandeling al dan niet voort te zetten afhankelijk zijn van de mate waarin de gestelde normschending raakt aan andere kernwaarden dan deskundigheid bij de behartiging van de belangen van de cliënt, en van de mate waarin het wenselijk voorkomt dat de tuchtrechter de desbetreffende norm (opnieuw) onder de aandacht brengt van de beroepsgroep in het algemeen en/of van de verwerende advocaat in het bijzonder;
(5) voortzetting van de behandeling zal in elk geval geïndiceerd zijn, indien de verwerende advocaat de ongeoorloofdheid van zijn (vaststaande) handelwijze ten principale betwist en een beslissing op dat verweer precedentwaarde heeft voor de praktijk.
In deze zaak bestaan naar het oordeel van het hof geen redenen van algemeen belang die met zich brengen dat de behandeling van de klacht moet worden voortgezet. De klacht is gericht tegen de eigen advocaat van klaagster. De gedraging van verweerster die in hoger beroep ter beoordeling voorligt, raakt aan de kernwaarde (financiële) integriteit, waarmee in beginsel ook een algemeen belang is gegeven voor voortzetting van de klacht.
Daar staat evenwel tegenover dat verweerster bij haar handelen steeds het gerechtvaardigd belang van haar cliënte voor ogen heeft gehad. Zij heeft zich destijds alleen onvoldoende gerealiseerd dat de bestaande regelgeving een andere (administratieve) afwikkeling vereiste dan daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Zij erkent dat zij niet juist gehandeld heeft en heeft naar volle tevredenheid van de cliënte met haar een regeling getroffen.
Het hof acht daarom onvoldoende grond aanwezig om de geschonden norm juist in deze zaak opnieuw onder de aandacht van de beroepsgroep te brengen. Omdat geen grond bestaat voor voortzetting van de klachtbehandeling zal het hof de beslissing van de raad vernietigen.
Samenvattingen (bron: tuchtcolleges)
2. Eigen advocaat
3. Advocaat wederpartij
-
Hof van Discipline
Bekrachtiging beslissing raad. Klacht van een advocaat over een advocaat over een advocaat, met betrekking tot onnodig grievende en onwelwillende uitlatingen. Welwillendheid en vertrouwen moet van beide kanten komen. Geen tuchtrechtelijke verwijtbaarheid, mede gelet op de eigen gedragingen van klager, het feit dat verweerder de hem verweten uitlatingen niet openbaar en niet in een zaak heeft gedaan, en de uitlatingen niet (mede) bestemd waren voor cliënten en/of derden..
2023-07-10
(Zaaknummer: 220133, ECLI:NL:TAHVD:2023:117, TR-2023-0703) -
Hof van Discipline
Klacht tegen advocaat wederpartij over bedreiging. Ook in hoger beroep onvoldoende weersproken. Bekrachtiging gegrondverklaring met berisping
2023-07-10
(Zaaknummer: 220115, ECLI:NL:TAHVD:2023:119, TR-2023-0741)