Naar boven ↑

Rechtspraak

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij in een familiezaak. Vast staat dat verweerster zowel in het verzoekschrift voorlopige voorzieningen als in het verweerschrift, tevens houdende zelfstandige verzoeken, zonder klagers toestemming en in strijd met het in de mediationovereenkomst opgenomen geheimhoudingsbeding, uit het mediontraject afkomstige informatie heeft opgenomen.  Na door klagers advocaat op het tuchtrechtelijk verwijtbare karakter van haar handelen te zijn gewezen, heeft verweerster het standpunt ingenomen dat haar geen blaam trof en geweigerd om het processtuk aan te passen. Eerst nadat klager bij de deken had gerepliceerd is verweerster tot aanpassing overgegaan. Verweerster heeft hierdoor gehandeld in strijd met wat een behoorlijk advocaat betaamt en dit is tuchtrechtelijk verwijtbaar. In zoverre (k.o. 1) gegrond. Naar het oordeel van de raad is niet gebleken dat verweerster feiten heeft geponeerd waarvan zij de onjuistheid kende of behoorde te kennen. In zoverre (k.o. 2) ongegrond. Verweerster heeft zich in processtukken onnodig grievend over klager uitgelaten. Verweerster heeft twee processtukken aangevangen met de opmerking dat het huwelijk onder druk kwam te staan door klagers agressieve, dwingende en narcistische gedrag. Vervolgens heeft verweerster in bijna zeven pagina’s uitvoerig de relatie en het seksleven beschreven. De inhoud van de processtukken is daarmee in ernstige mate grievend voor klager, terwijl verweerster niet, ook niet desgevraagd ter zitting, heeft kunnen onderbouwen waarom het in het kader van de behartiging van de belangen van haar cliënte nodig was om deze grievende uitlatingen te doen. Met de voor klager kwetsende inhoud van de processtukken was naar het oordeel van de raad geen redelijk doel gediend. Verweerster heeft aldus haar taak, om te waken voor onnodige polarisatie, verzaakt.     Verweerster heeft ter zitting van de raad verklaard dat het verzoekschrift is opgesteld door een juridisch medewerker van haar kantoor en dat zij de inhoud van het verzoekschrift onvoldoende heeft gescreend. De raad overweegt dat verweerster de volledige verantwoordelijkheid draagt voor de processtukken die op haar naam worden ingediend. Voor de inhoud van het verzoekschrift moet verweerster derhalve ook in tuchtrechtelijke zin volledig verantwoordelijk worden gehouden. De raad constateert voorts dat verweerster, na door klagers advocaat op de onnodig grievende inhoud van het verzoekschrift te zijn gewezen, geen enkele reflectie heeft getoond, heeft geweigerd tot aanpassing over te gaan en zelfs een verweerschrift met gelijkluidende inhoud heeft ingediend. Verweerster heeft bij brief aan de raad van 21 maart 2024 gesteld de onnodige grievende passages inmiddels te hebben verwijderd en op 2 februari 2024 een aangepast verweerschrift te hebben ingediend, maar dit blijkt geenszins uit het bij verweersters brief gevoegde verweerschrift d.d. 2 februari 2024: ook in het volgens verweerster aangepaste verweerschrift wordt uitvoerig de relatie en het seksleven beschreven. De raad concludeert hieruit dat enige zelfreflectie en de benodigde zorgvuldigheid bij verweerster ver te zoeken zijn. De raad rekent dit verweerster zwaar aan. Klachtonderdeel 3 is kortom gegrond. Op grond van de ernst en het repeterende karakter van het tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen acht de raad oplegging van een voorwaardelijke schorsing voor de duur van vier weken passend en geboden.