Naar boven ↑

Rechtspraak

Raadsbeslissing. 60ab-verzoek. Verweerder heeft de deken door zijn handelen en nalaten structureel en op ernstige wijze in zijn toezichthoudende taak gefrustreerd (gedragsregel 29) en niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt in de zin van artikel 46 Advocatenwet. Daarnaast heeft verweerder in strijd gehandeld met artikel 6.5 Voda en  met de kernwaarden deskundigheid en (financiële) integriteit (artikel 10a Advocatenwet). Uit de door de deken overgelegde stukken, waaronder de in 2.3 en 2.4 genoemde dekenstandpunten, blijkt voorts naar het oordeel van de raad in voldoende mate van een patroon van onvoldoende professioneel acteren en functioneren. Uit de aan de raad overgelegde stukken en het ter zitting verhandelde blijkt voldoende dat sprake is van een ernstig vermoeden van een handelen door verweerder waardoor enig door artikel 46 beschermd belang ernstig is geschaad of dreigt te worden geschaad.

Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting blijkt in voldoende mate dat verweerder er geen blijk van geeft zijn praktijk behoorlijk te kunnen uitoefenen. Verweerder blijkt niet in staat om aan de op hem rustende (administratieve) verplichtingen te voldoen, onttrekt zich aan het toezicht van deken en laat onduidelijkheid bestaan over de werkelijke financiële toestand van zijn praktijk. Er is naar het oordeel van de raad op grond van het voorgaande sprake van een dusdanig spoedeisend belang dat enig door artikel 46 Advocatenwet beschermd belang schorsing met onmiddellijke ingang vergt. Toewijzing verzoek ex artikel 60ab Advocatenwet.