Rechtspraak
De raad stelt voorop dat het tuchtrecht geen (wettelijke) verplichting kent op grond waarvan een klager gehouden is om zijn klachten tegen een advocaat te concentreren en deze tegelijkertijd in een procedure aanhangig te maken. Volgens vaste jurisprudentie van het hof kan in een concreet geval het indienen van een opvolgende klacht wel in strijd komen met de beginselen van een behoorlijk tuchtprocesrecht. In deze klachtzaak oordeelt de raad dat van klaagster redelijkerwijs verwacht mocht worden dat zij meteen op 6 november 2020 had (mee)geklaagd met haar advocaat of dat zij de nu voorgelegde klacht meteen in haar eerdere klachtzaak van diezelfde datum had meegenomen. Klaagster was immers toen al op de hoogte van alle omstandigheden en feiten waarover zij zich nu, twee jaar later, heeft beklaagd. Ook wist klaagster, zo heeft zij tijdens de zitting van de raad bevestigd, dat haar advocaat op 6 november 2020 over hetzelfde heeft geklaagd als waarover zij zich nu heeft beklaagd. Naar het oordeel van de raad staan daarom de beginselen van een behoorlijk tuchtprocesrecht aan een inhoudelijke beoordeling van deze klacht in de weg. De raad oordeelt klaagster daarom niet-ontvankelijk in haar klacht.