Rechtspraak
Dekenbezwaar. Verweerder heeft in strijd met de regelgeving ‘gebankierd’ met derdengelden en bovendien - terwijl hij wel de beschikking had over een derdengeldrekening - met gebruikmaking van zijn kantoorrekening. Verweerder heeft met zijn handelen artikel 6.19 Voda, artikel 46 Advocatenwet geschonden en in strijd met de kernwaarde integriteit gehandeld. De raad rekent dat verweerder zwaar aan. Gelet op de ernst van dit handelen is de raad van oordeel dat niet kan worden volstaan met de oplegging van een berisping. In het nadeel van verweerder houdt de raad ook rekening met de omstandigheid dat verweerder recent eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Aan de andere kant houdt de raad er rekening mee dat het om een geïsoleerd incident lijkt te gaan en er geen sprake is geweest van eigen geldelijk gewin. Verder oordeelt de raad het positief dat verweerder zijn handelen en het verwijtbare daarvan heeft erkend. Rekening houdend met alle omstandigheden is de raad van oordeel dat als laatste waarschuwing de oplegging van een geheel voorwaardelijke schorsing van zes weken passend en geboden is.