Naar boven ↑

Rechtspraak

Raadsbeslissing. De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar. De raad overweegt dat het in de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft het advocatentuchtrecht in die zin voor hem gelden, dat indien die advocaat zich bij de vervulling van diens andere hoedanigheid zodanig gedraagt dan wel misdraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, sprake kan zijn van een handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kan worden. Voor het handelen van een advocaat als vereffenaar brengt de hierboven genoemde maatstaf met zich mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Dit komt onder meer omdat een vereffenaar bij de uitoefening van zijn taak uiteenlopende en soms tegenstrijdige belangen moet behartigen. Verder speelt een rol dat de vereffenaar zijn taak uitoefent onder toezicht van de rechtbank en dat het in de eerste plaats aan de rechtbank is om te beslissen of het handelen van de vereffenaar zich binnen de wettelijke kaders afspeelt. Voor de tuchtrechter is daarbij in beginsel geen rol weggelegd. Nu de klacht ziet op verweerders optreden in diens hoedanigheid van vereffenaar, zal de raad de klacht aan de hand van de hierboven genoemde maatstaven beoordelen. Klagers hebben (in de kern) dezelfde klachten over het handelen van verweerder als vereffenaar in de procedures bij de rechtbanken Gelderland en Limburg naar voren gebracht. In die procedures zijn deze door klagers gemaakte verwijten over verweerder niet gevolgd en zijn alle verzoeken en vorderingen van klagers afgewezen. De raad stelt vast dat de rechters die toezicht houden op het handelen van verweerder als vereffenaar van oordeel zijn dat zijn handelen zich binnen de wettelijk kaders heeft afgespeeld. De raad ziet geen aanleiding om daarover in deze tuchtprocedure anders te oordelen. Op grond van de inhoud van het klachtdossier en het verhandelde ter zitting is niet gebleken dat verweerder in zijn hoedanigheid van vereffenaar niet onafhankelijk is geweest, de rechter bewust onjuist heeft ingelicht of op een andere wijze als vereffenaar tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Van het schaden van het vertrouwen in de advocatuur is daarom geen sprake. Dat betekent dat de raad de klacht in alle onderdelen ongegrond zal verklaren.