Naar boven ↑

Rechtspraak

Klacht tegen een deken. Klager heeft zich tot verweerster (de deken) gewend met het verzoek een advocaat aan te wijzen op grond van artikel 13 Advocatenwet. Verweerster heeft tweemaal een advocaat voor klager aangewezen. Klager verwijt verweerster onder meer dat de door haar aangewezen advocaten niet beschikten over de juiste expertise en dat verweerster hem onjuist en onvolledig heeft voorgelicht en tegengewerkt. De raad heeft de klacht op één punt gegrond verklaard en voor het overige ongegrond. Het hof vernietigt de beslissing van de raad ten aanzien van het gegrond verklaarde klachtonderdeel (en de door raad opgelegde maatregel). De kern van deze zaak is de vraag of verweerster, in haar hoedanigheid van deken, dermate onzorgvuldig heeft gehandeld bij het aanwijzen van (meerdere) advocaten dat zij het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Het hof beantwoordt deze vraag ontkennend. Zowel bij de eerste als bij de tweede aanwijzing heeft verweerster zorgvuldig gehandeld. Het hof is met verweerster van oordeel dat haar stafjurist – waarvoor de deken inhoudelijk verantwoordelijk is – bij het bepalen van welke advocaat kon worden aangewezen, het rechtsgebiedenregister mocht raadplegen en erop mocht vertrouwen dat de informatie die daarin staat vermeld correct en up-to-date is. 

Principiële vraag: Verweerster heeft het hof verzocht om meer duidelijkheid te scheppen over (de omvang van) de verplichtingen van de deken in het natraject van een artikel 13 aanwijzingsverzoek. Anders dan de deken heeft betoogd, ziet het hof wel degelijk aanknopingspunten voor nazorg door de deken nadat een advocaat eenmaal is aangewezen. Naar het oordeel van het hof is de deken de eerst aangewezene om op te treden als de aangewezen advocaat de rechtzoekende geen rechtsbijstand verleent.