Rechtspraak
Raadsbeslissing. Klacht over advocaat van de wederpartij gegrond. Het handelen van verweerder kan naar het oordeel van de raad niet anders worden geïnterpreteerd dan als een poging tot ongeoorloofde beïnvloeding van een (potentiële) getuige en daarmee van een overtreding van het bepaalde in gedragsregel 22. Dat, zoals verweerder heeft aangevoerd, sprake was van een verklaring die pertinent in strijd met de waarheid was, doet daarbij niet ter zake. Verweerder had de verklaring van de getuige in de (hoger beroeps)procedure kunnen betwisten en hiertoe de geëigende procedurele weg moeten bewandelen. Het door verweerder op persoonlijke titel aanschrijven van de getuige (en het hierin dreigen met het doen van een aangifte) past hier niet in. Voor wat betreft het verweer van verweerder dat geen sprake was van een getuige in de zin van gedragsregel 22, overweegt de raad dat in eerdere jurisprudentie door de raad reeds is uitgemaakt dat gedragsregel 22 zich uitstrekt tot zowel reeds aangezegde getuigen als ook tot personen waarvan door een procespartij in een procedure is aangegeven dat zij mogelijk relevante informatie kunnen verstrekken gehoord. Het feit dat deze persoon (nog) niet formeel als getuige in de processtukken was genoemd, maakt dat niet anders. Aan verweerder is de maatregel van een waarschuwing met kostenveroordeling opgelegd.