Naar boven ↑

Rechtspraak

Raadsbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij deels gegrond. De raad stelt ten aanzien van klachtonderdeel a) vast dat verweerder klagers in zijn pleitnota heeft beticht van het bewust plegen van bedrog, terwijl enige feitelijke grondslag hiertoe ontbrak. Daarbij bestond er ook geen noodzaak tot het gebruikmaken van deze bewoordingen. Verweerder had zijn woorden anders kunnen en ook moeten kiezen. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de door verweerder geuite bewoordingen onnodig grievend waren en eveneens in strijd met gedragsregel 8 en dat de bewoordingen daarmee het toelaatbare overschreden. Verweerder heeft hiermee tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. De raad volstaat met gegrondverklaring zonder oplegging van een maatregel. Verweerder heeft er voldoende blijk van gegeven het klachtwaardige van zijn gedrag in te zien. Klachtonderdelen b) en c) zijn ongegrond. In klachtonderdeel b) stelt de raad vast dat het door verweerder ingediende wrakingsverzoek een aanloop kende. De cliƫnt van verweerder had op de gang reeds aan verweerder te kennen gegeven dat hij zich door de rechter niet gehoord voelde en daarom de rechter wilde wraken. Verweerder zag hierin gronden voor een wraking en is toen overgegaan tot het indienen van een wrakingsverzoek. Hieruit blijkt niet dat sprake is geweest van tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag door verweerder. Ten aanzien van klachtonderdeel c) overweegt de raad dat verweerder toereikend heeft aangevoerd dat hetgeen hij over de renvooiprocedure had vernomen, niet als een voldongen feit ter zitting heeft geponeerd. Dit blijkt ook uit het proces-verbaal van de zitting. Verweerder heeft hiermee niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.