Rechtspraak
Raadsbeslissing. Dekenbezwaar. Vast staat dat verweerder heeft ingestemd met de betaling van enorm hoge geldbedragen in contanten, zonder de herkomst van die gelden te toetsen. Verweerder heeft de schijn gewekt dat hij de gelden in zijn hoedanigheid van advocaat heeft ontvangen. Tussen het in ontvangst nemen van de gelden en verweerders praktijkuitoefening bestaat een voldoende verband. De verweten gedragingen zijn daarmee vatbaar voor tuchtrechtelijke toetsing. Verweerder heeft zich schuldig heeft gemaakt aan handelen dat een behoorlijk advocaat niet betaamt en daarmee heeft gehandeld in strijd met de in artikel 10a Advocatenwet genoemde kernwaarden. De depot-storting door de heer JdB op verweerders derdengeldenrekening is strijdig met het bepaalde in artikel 6.19 lid 3 Voda, terwijl de betaling op de derdengeldenrekening ook geen relatie had met de advocatuurlijke dienstverlening van verweerder, omdat hij voor geen van de bij het tussen de heer JdB en derden bestaande geschil betrokken partijen als advocaat optrad. Naar het oordeel van de raad was het gebruik van de derdengeldenrekening in de gegeven omstandigheden niet geoorloofd. Verweerder heeft gehandeld in strijd met artikel 6.19 Voda. De andere twee onderdelen van het dekenbezwaar zijn ongegrond. De raad acht de maatregel van berisping passend bij de gegrond bevonden tuchtrechtelijke verwijten.