Rechtspraak
Klaagster ontvankelijk in haar beroep tegen de niet-ontvankelijkverklaring door de raad van klachtonderdeel i), nu het verzet van klaagster tegen de voorzittersbeslissing op dit klachtonderdeel gegrond is verklaard.
Het hof is van oordeel dat de gronden die namens klaagster zijn aangevoerd ten aanzien van de overige klachtonderdelen onvoldoende reden vormen om het appelverbod te doorbreken. Van een ondeugdelijke voorzittersbeslissing is het hof niet gebleken, noch dat sprake zou zijn van een door de gemachtigde van klaagster genoemde ‘geldigheidstermijn’ van 30 dagen. Dat klager het niet met de beslissing van de raad eens is, en dat de raad vermeend zou zijn tekortgeschoten in de motivering van de beslissing en in de feiten- en klachtomschrijving, betekent niet dat daarmee fundamentele rechtsbeginselen zijn geschonden.
Voor zover het beroep is gericht tegen de beoordeling door de raad van klachtonderdeel i), ten aanzien waarvan het verzet wel gegrond is verklaard en de klacht ongegrond, overweegt het hof dat het onderzoek in hoger beroep ten aanzien van dit klachtonderdeel niet heeft geleid tot andere beschouwingen en gevolgstrekkingen dan die van de raad op 31 januari 2022, waarmee het hof zich verenigt. De beslissing van de raad wordt op dit onderdeel bekrachtigd.