Naar boven ↑

Rechtspraak

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij in een familierechtzaak. Klacht is in alle onderdelen kennelijk ongegrond. Klager verwijt verweerder in klachtonderdeel a) dat verweerder tegenover de rechtbank onjuistheden over hem heeft verkondigd en zich onheus over hem heeft uitgelaten. De voorzitter is van oordeel dat verweerder de grenzen van het tuchtrechtelijk verwijtbare heeft opgezocht, maar dat door hem geen tuchtrechtelijke norm is overtreden. Verweerder heeft hiertoe genoegzaam aangevoerd dat hij zijn uitlatingen heeft gedaan in overleg met zijn cliënte. Daar komt bij dat onwelgevallige uitlatingen van een wederpartij niet zonder meer ontoelaatbaar zijn, maar dat daarvan pas sprake is als uitlatingen bijvoorbeeld apert onjuist zijn of in redelijkheid geen bijdrage kunnen leveren aan het debat. Hiervan is naar het oordeel van de voorzitter geen sprake. In klachtonderdeel b) verwijt klager verweerder dat hij het verzoekschrift van zijn cliënte op het adres van de voormalig echtelijke woning heeft laten betekenen terwijl verweerder wist dat klager daar niet meer woonde. De voorzitter is van oordeel dat geen sprake is van door verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Niet is gebleken dat verweerder ten tijde van het betekenen van het verzoekschrift wist op welk adres klager op dat moment verbleef. Ook was het verzoekschrift door verweerder in kopie aan de advocaat van klager betekend. In klachtonderdeel c) verwijt klager verweerder dat hij de vrouw zou hebben geadviseerd om de bezittingen van klager te verkopen. Verweerder heeft dit verwijt van klager betwist en er is geen verdere onderbouwing ten aanzien van dit klachtonderdeel door klager gegeven.