Rechtspraak
De deken verwijt verweerster in een arbitrage zaak vele procedures te hebben gevoerd waarvan de negatieve afloop bij voorbaat vaststond. Ten gevolge daarvan hebben zowel haar cliënten als de wederpartij extreem hoge kosten moeten maken terwijl daar geen enkel redelijk belang mee gediend werd. Verweerster heeft zeven wrakingsverzoeken ingediend bij het scheidsgerecht en twee procedures gevoerd bij de rechtbank met als doel de werkzaamheden van de arbiters te doen beëindigen. Verweerster heeft aangevoerd dat zij wel moest wraken om in een procedure tot vernietiging van het arbitrale vonnis niet het risico te lopen dat haar bij een mogelijk beroep op partijdigheid van de arbiters, rechtsverwerking zou worden tegengeworpen. Naar het oordeel van de raad had verweerster kunnen volstaan met een enkel wrakingsverzoek om dat risico te vermijden. De raad is met de deken van oordeel dat verweerster met alle genoemde procedures niet die doelmatige behandeling van de zaak heeft nagestreefd die van een behoorlijk advocaat mag worden verwacht. Zij heeft de gerechtvaardigde belangen van haar wederpartij uit het oog verloren. Haar verantwoordelijkheid als advocaat in het algemeen brengt met zich mee dat zij optreedt met een zekere mate van beleid, tact, professionele distantie en de nodige terughoudendheid waar het verdedigen van belangen van de cliënten raakt aan de positie en rechten van anderen. Dit geldt in het bijzonder in familie gerelateerde zaken. Gedragsregel 16 schrijft voor dat cliënten schriftelijk worden geïnformeerd over belangrijke informatie en afspraken. Daaronder wordt verstaan dat een advocaat zijn cliënten genoegzaam en tijdig informeert, waarschuwt en duidelijkheid verschaft omtrent de kansen en risico’s en de kosten van zijn optreden. De deken heeft verweerster de expliciete opdracht gegeven haar cliënten in deze arbitrage zaak schriftelijk te informeren over de goede en kwade kansen van (strategische) keuzes. Vaststaat dat verweerster dat niet heeft gedaan. Dit onderdeel van het dekenbezwaar is gegrond. Voorts verwijt de deken verweerster terecht dat zij gehandeld heeft in strijd met Gedragsregel 8 door in een in haar opdracht en onder haar verantwoordelijkheid opgesteld beslagrekest een kort geding uitspraak niet te vermelden. Vaststaat dat het beslagverlof niet zondermeer zou zijn verleend indien dit wel vermeld was. Het openbaar belang bij een goede rechtspleging verzet zich ertegen dat een advocaat een rechter verstoken laat van informatie waarvan de advocaat weet of moet weten dat deze wezenlijk is voor de oordeelsvorming van de rechter. Tot slot verwijt de deken verweerster dat zij de arbiters ongepast heeft benaderd en onder druk gezet door te dreigen met een wraking “als zij hun gedrag niet veranderen”. Dit is onbetamelijk en in strijd met de advocateneed waarmee eerbied voor de rechtelijke autoriteiten wordt beloofd. Arbiters mogen daarmee gelijk worden gesteld. De raad deelt het oordeel van de deken. Het dekenbezwaar is gegrond.