Naar boven ↑

Rechtspraak

Verweerder heeft onzorgvuldig gehandeld rondom een aanhoudingsverzoek. De raad legt geen maatregel op.

Klager heeft de afgelopen jaren over het handelen van verweerder elf maal bij de deken klachten ingediend die zagen op een veelheid van gedragingen van verweerder in meerdere dossiers. Het (grootste deel van) de klachten vond telkens grond in hetzelfde feitencomplex. De meeste klachten zijn ongegrond dan wel niet-ontvankelijk verklaard. Aan de klachtonderdelen die wel gegrond zijn verklaard is tot dusver geen maatregel verbonden.

Klager heeft in een brief van 25 april 2018 aan de deken laten weten dat wanneer verweerder ervoor kiest zich niet als advocaat terug te trekken, hij met klachten geconfronteerd zal blijven worden. De voorzitter van de raad heeft, net als de deken, gepoogd om een bemiddelingsgesprek te laten plaatsvinden. Dit is niet gelukt, omdat klager daaraan geen, althans onvoldoende voortvarend, medewerking verleende. De raad heeft verder ervaren dat klager stelselmatig belemmeringen opwerpt bij de zittingsplanning in de vorm van de opgave van onevenredig veel verhinderdata en aanhoudingsverzoeken, die laatste niet zelden op het laatste moment. De raad kan zich niet aan de indruk onttrekken dat klager daarmee vooral beoogt aan verweerder zoveel mogelijk nadeel toe te brengen. Klager gebruikt het tuchtrecht, kortom, als middel om het leven van verweerder zuur te maken met als ultieme doel terugtrekking door verweerder.

Het tuchtrecht is daarvoor echter niet bedoeld. Gebruikmaking van het tuchtrecht op deze wijze is naar het oordeel van de raad in feite misbruik van recht. De raad ziet hierin grond om in deze klachtzaak, hoewel gedeeltelijk gegrond, aan verweerder geen maatregel op te leggen. De raad neemt daarbij in aanmerking dat klagers door de gang van zaken rondom het uitstelverzoek van 11 december 2019 zoals hiervoor in 5.6 al toegelicht niet of nauwelijks in hun belangen zijn geschaad. Klager moet er verder rekening mee houden dat een volgende klacht tegen verweerder door de deken respectievelijk de raad niet meer in behandeling zal worden genomen.