Naar boven ↑

Rechtspraak

Klaagster, een bedrijf, wordt door de raad ontvangen in haar klacht, omdat het aan verweerder verweten handelen ging over de periode waarin hij nog als advocaat werkzaam was. Op verzoek van de eigenaresse van zijn cliënte, een bedrijf, is verweerder in juni 2017 meegegaan met de dochter van de eigenaresse naar een afspraak met en rondleiding door een medewerker bij klaagster op de veiling. De eigenaresse van de cliënte van verweerder heeft onder een valse naam en namens een ander bedrijf die afspraak gemaakt met klaagster en aangekondigd dat twee mensen, waaronder haar dochter, op de afspraak zouden komen voor interesse in het kopen van bepaalde producten. Gelet op de tegenstrijdige verklaringen kan de raad niet vaststellen of verweerder zich tijdens voornoemde bespreking met een valse naam aan de medewerker van klaagster heeft voorgesteld. Voor zover verweerder zich toen meteen aan die medewerker als advocaat heeft voorgesteld, zoals hij heeft aangevoerd, dan is de raad niet gebleken dat hij zich kenbaar heeft gemaakt als advocaat van zijn cliënte. Verweerder heeft aangevoerd dat hij tijdens de bespreking werd verrast dat de dochter van de eigenaresse van zijn cliënte zich presenteerde als inkoper van een ander bedrijf dan zijn cliënte en dat hij op vragen daarover na de bespreking naar tevredenheid antwoorden heeft gekregen. Naar het oordeel van de raad kon verweerder daar niet mee volstaan. De twijfels en vraagtekens die hij had tijdens en na de bespreking bij klaagster, die hij ook in een interne notitie heeft verwoord, hadden toen aanleiding moeten zijn voor nader onderzoek en initiatief. De interne notitie, waarin verweerder verslag heeft gedaan van zijn opmerkelijke bezoek aan klaagster en waarin hij zijn cliënte negatief heeft geadviseerd over het voeren van een procedure tegen klaagster wegens vermeende octrooi inbreuk, heeft verweerder gedeeld met zijn toenmalige cliënte en is later via die cliënte in latere procedures tegen klaagster als productie overgelegd. Verweerder was daar niet meer als advocaat bij betrokken. De raad concludeert dat het bezoek van verweerder aan klaagster in 2017 een 'fishing expedition' voor zijn toenmalige cliënte is geweest. Dat verweerder de intentie had om (de medewerker van) klaagster te misleiden, kan de raad niet vaststellen, maar de hiervoor geschetste handelwijze betaamt een advocaat niet. Verweerder heeft daarmee niet integer gehandeld. De raad houdt geen rekening met de door verweerder aangedragen maatregelverlichtende omstandigheden en legt aan hem een berisping op.