Rechtspraak
Raadsbeslissing en dekenbezwaar. In de klacht en het dekenbezwaar wordt verweerder verweten in strijd te hebben gehandeld met gedragsregel 18 door aanzienlijke bedragen aan klager te declareren en daarnaast zijn werkzaamheden bij de Raad voor Rechtsbijstand in rekening te brengen. De raad acht klager, anders dan verweerder heeft gesteld, ontvankelijk in zijn klacht. Nu in de opdrachtbevestiging uitsluitend bevestigd wordt aan klager dat verweerder met hem is overeengekomen dat hij betalend voor klager zou optreden en niet gesproken wordt over de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp waarvoor klager in aanmerking kwam en dus niet is vastgelegd dat klager verkoos om geen gebruik te maken van de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand, heeft klager wel degelijk een rechtstreeks belang bij de klacht. Naar het oordeel van de raad heeft verweerder gehandeld in strijd met de zorg die hij als advocaat had behoren te betrachten en bovendien in strijd met artikel 10a sub d Advocatenwet en de kernwaarde integriteit door zijn werkzaamheden en bij klager en bij de Raad voor Rechtsbijstand te declareren. Dat verweerder de toevoeging dacht te hebben ingetrokken, maar dit door een misverstand niet is gebeurd, acht de raad niet aannemelijk gemaakt. De klacht en het dekenbezwaar zijn dan ook gegrond. Gelet op de ernst van de gedragingen en de grote (financiële) gevolgen voor klager, acht de raad een schorsing van substantiële duur passend. Vanwege het (nagenoeg) blanco tuchtrechtelijk verleden van verweerder zal de raad de schorsing van vier maanden in voorwaardelijke vorm opleggen. Indien verweerder nog een keer de tuchtrechtelijke grens overschrijdt zal dit dan ook consequenties hebben. De raad heeft verweerder ook twee bijzondere voorwaarden opgelegd; de eerste bijzondere voorwaarde luidt dat verweerder de door hem veroorzaakte schade, te weten het ten onrechte door hem aan klager in rekening gebrachte en door klager aan hem betaalde bedrag tot de maximumhoogte van het in artikel 48b lid 1 Advocatenwet genoemde bedrag van € 5000,-, aan klager zal vergoeden, binnen twee weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing, door overboeking op klagers bankrekening. De tweede bijzondere voorwaarde houdt in dat verweerder de aan klager gestuurde declaraties (voor het totaal gefactureerde bedrag, dus ook boven het bedrag van € 5000,-) zal crediteren.