Rechtspraak
Klacht betreft het optreden van de advocaat van de wederpartij. Klager wordt door twee advocaten bijgestaan. Verweerster dient een nieuw verzoekschrift in en vermeldt daarin geen naam van de advocaat van klager en stuurt geen kopie van het verzoekschrift aan klager of zijn advocaat. Haar argumenten zijn dat zij niet wist welke advocaat zij moest vermelden en dat toezending van processtukken in een nieuwe verzoekschriftprocedure een verantwoordelijkheid van de griffie is. Raad beoordeelt de handelwijze tuchtrechtelijk verwijtbaar. Gedragsregel 21 is niet van toepassing omdat deze alleen ziet op reeds aanhangige gedingen en het hier om een nieuw verzoekschrift ging. In gedragsregel 24 is opgenomen dat advocaten in het belang van de rechtzoekenden en van de advocatuur in het algemeen naar een onderlinge verhouding streven die berust op welwillendheid en vertrouwen. Deze gedragsregel ziet in de eerste plaats op de verhouding tussen advocaten onderling maar dient mede het belang van de rechtzoekenden. Bedoelde welwillendheid brengt in dit geval met zich dat verweerster één van de advocaten in het verzoekschrift had moeten noemen en een kopie van het verzoekschrift aan één van de advocaten had moeten toezenden. Dat er twee advocaten waren ontslaat verweerster uiteraard niet van haar verplichtingen. Gedragsregel 20 ziet op een eerlijk proces. Deze regel verwoordt het algemene uitgangspunt dat een advocaat in procedures op tegenspraak niet moet trachten ongerechtvaardigd voordeel te behalen ten opzichte van zijn tegenpartij. De advocaat mag niet uit het oog verliezen dat op alle procedures het beginsel van fair play van toepassing is. De raad is van oordeel dat klager zich wel degelijk benadeeld kan voelen doordat hij niet onmiddellijk kennis droeg van de nieuwe procedure. In het licht van genoemde gedragsregels en onder verwijzing naar de uitspraak van het Hof van Discipline van 19 september 2019 (ECLI:NL:TAHVD:2019:130) oordeelt de raad de klacht gegrond.