Naar boven ↑

Rechtspraak

De klacht betreft het moment tot waarop stukken in een kort geding konden worden ingebracht waarin een mondelinge behandeling was bepaald, partijen in de gelegenheid waren gesteld om de zaak in der minne op te lossen en was bepaald dat klager de voorzieningenrechter zou laten weten of partijen eruit waren gekomen.  Gedragsregel 21 lid 3, zoals deze ten tijde van de indiening van de door verweerster aan de rechtbank toegezonden brief luidde, bepaalt dat het de advocaat niet geoorloofd is om zich zonder toestemming van de wederpartij tot de rechter te wenden nadat uitspraak is bepaald. Tekstueel heeft verweerster op zich een punt als zij stelt dat er in de gedragsregels gesproken wordt over vonnis bepalen en dat dat woord in het proces-verbaal niet voorkomt en (sterker nog) de rechter in het vonnis aangeeft dat pas na verzending van de brief in kwestie vonnis is bepaald. Verweerster kan echter niet volstaan met een dergelijke grammaticale interpretatie van de betreffende gedragsregel en het proces-verbaal. Het proces-verbaal laat zien dat het de bedoeling van de rechter was dat de behandeling zou worden gesloten en dat alleen klager nog in de gelegenheid werd gesteld om de zaak in te trekken alvorens er een vonnis kwam. Klacht gegrond. Geen maatregel opgelegd.