Naar boven ↑

Rechtspraak

Het betreft een verzetzaak. Naar het oordeel van de raad slaagt het verzet tegen het oordeel van de voorzitter over een tweetal onderdelen van de klacht van klaagster. De voorzitter heeft die onderdelen van klaagsters klacht niet-ontvankelijk verklaard wegens het overschrijden van de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet. Het gaat in die klachtonderdelen om handelingen van verweerders in juli 2017 en mei 2018. Klaagster heeft haar klachten op 18 juni 2020 ingediend, derhalve binnen de driejaarstermijn van artikel 46g lid 1 Advocatenwet. Daarom is klaagsters verzet gegrond en dienen die onderdelen van de klacht alsnog beoordeeld te worden.
Klaagster klaagt over verweerders in hun hoedanigheid van curatoren in het faillissement van de B.V. waarvan klaagster bestuurder was. Getoetst wordt of verweerders zich bij de vervulling van hun functie zodanig gedragen hebben dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Voor het handelen van een advocaat als curator brengt deze maatstaf mee dat niet snel van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen sprake zal zijn. Verweerders hebben als curatoren van de B.V. het persoonlijk faillissement van klaagster aangevraagd. Klaagster verwijt hen daarvoor naar een steunvordering te hebben gezocht. Dat levert echter geen tuchtrechtelijk verwijt op. Dat is een gebruikelijke praktijk. Als klaagster van mening was dat de steunvordering niet deugde dan had zij dat bij de procedure tot het aanvragen van haar faillissement moeten aantonen. Voor de tuchtrechter is hiervoor geen taak weggelegd. Ook is niet gebleken dat verweerders een vals opgemaakte steunvordering hebben gebruikt. Dit onderdeel van de klacht is daarom ongegrond. Klaagster verwijt verweerders voorts gehandeld hebben in strijd met een getroffen schikking die de executie van de woning van klaagster betrof. Zij heeft dit niet onderbouwd zodat ook dit onderdeel van de klacht ongegrond is beoordeeld.