Naar boven ↑

Rechtspraak

Dekenbezwaar. De raad is van oordeel dat verweerder zijn cliënte onjuist heeft geïnformeerd dat de toevoeging van rechtswege was vervallen (onderdeel a), direct na het vonnis ten onrechte aan zijn cliënte een factuur voor zijn uren heeft gestuurd (onderdeel b), een brief van de Raad voor Rechtsbijstand van 1 oktober 2018 verkeerd heeft geïnterpreteerd door daaruit af te leiden dat de toevoeging is ingetrokken terwijl daarvoor een beschikking nodig is (onderdeel d), zich kennelijk niet bewust was van de relevantie van dit alles en ten onrechte ten laste van zijn cliënte beslag heeft gelegd (onderdeel i) en ten onrechte bij de voorzieningenrechter naar voren heeft gebracht dat de toevoeging was ingetrokken (onderdeel h). Deze bezwaaronderdelen zullen daarmee gegrond worden verklaard. Het handelen van verweerder is laakbaar en in strijd met de kernwaarde deskundigheid. In het voordeel van verweerder houdt de raad er rekening mee dat verweerder het gegrond verklaarde handelen grotendeels heeft erkend. Ook houdt de raad er rekening mee dat verweerder niet eerder door de tuchtrechter is veroordeeld. Gelet op de ernst van de feiten acht de raad de oplegging van een berisping in beginsel passend. Gelet echter op de beslissing van heden in de samenhangende klachtzaak tegen verweerder (met nummer 20-149/AL/MN), die grotendeels ziet op hetzelfde klachtwaardige handelen als in het onderhavige zaak en waarin verweerder een berisping opgelegd heeft gekregen, zal de raad in deze zaak geen maatregel opleggen.