Rechtspraak
Klaagster wordt door de raad ontvankelijk geoordeeld in haar klacht omdat zij daarbij belang heeft als medebestuurder van de vennootschap, waarbij verweerder door de Ondernemingskamer is aangesteld als tijdelijk (mede)bestuurder. Voldoende verwevenheid tussen het verweten handelen van verweerder als bestuurder met zijn praktijkuitoefening als advocaat, zodat het handelen van verweerder aan artikel 46 Advocatenwet is getoetst. Door het als bestuurder overboeken van gelden van de vennootschap naar de derdengeldenrekening van het advocatenkantoor waar hij werkzaam is, is sprake geweest van een misdraging door verweerder waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt ondermijnd. Voor het tijdelijk veiligstellen van die gelden voor klaagster had verweerder andere opties gehad. Geen strijd met het derde lid van artikel 6:22 Voda omdat niet is gesteld of gebleken dat verweerder tevens bestuurder van de Stichting Derdengelden van zijn kantoor was. In zoverre is de klacht gegrond. Verweerder mocht op basis van de beschikking van de Ondernemingskamer zijn declaraties als zelfstandig bevoegd bestuurder, zonder goedkeuring van onder meer klaagster, overboeken naar zijn advocatenkantoor. De raad legt aan verweerder geen maatregel op omdat hij heeft erkend dat hij een onjuiste keuze heeft gemaakt in de hectiek van dat moment en van slechte intenties geen sprake lijkt te zijn geweest.