Rechtspraak
Naar het oordeel van de raad heeft verweerder zich in 2017 in elk geval naar buiten toe gepresenteerd als advocaat van (ook) klaagster. Zonder de uitdrukkelijke toestemming vooraf van klaagster als ex-cliënte, waarvan de raad niet is gebleken, was het verweerder dan ook niet toegestaan om in 2020 in het kort geding in een huurgeschil als advocaat van de wederpartij tegen klaagster op te treden. Alhoewel naar het oordeel van de raad was voldaan aan de in het derde lid van Gedragsregel 15 cumulatief genoemde voorwaarden voor een uitzonderingsituatie, is het optreden van verweerder in het kort geding op grond van het tweede lid van Gedragsregel 15 niet te rechtvaardigen geweest. Verweerder had zich bij de voorbereiding van zijn pleitaantekeningen moeten realiseren dat hij, gezien zijn optreden voor klaagster in 2017 ten aanzien van een gevorderde rectificatie over een vermeende zelfmoordpoging door klaagster, in het huurgeschil in de gegeven omstandigheden in goed fatsoen niet een eerdere zelfmoordpoging in dat jaar als bevrijdend verweer voor zijn cliënte kon gebruiken. Verweerder had zijn verweer met andere bewoordingen kunnen insteken of hij had zich, indien dat niet mogelijk was zoals verweerder heeft betoogd, als advocaat daarna moeten onttrekken aan de zaak. Dat heeft verweerder niet gedaan. In zoverre een gegronde klacht waarvoor een berisping wordt opgelegd. De verdere verwijten, dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht jegens klaagster heeft geschonden en zich onnodig grievend jegens haar heeft uitgelaten, worden ongegrond verklaard.