Naar boven ↑

Rechtspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  ‘s-Hertogenbosch

van 19 augustus 2021

in de zaak 21-649 /DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

over:

verweerder

 

Klager heeft op 9 maart 2021 een klacht ingediend over verweerder bij de voorzitter van het Hof van Discipline

De voorzitter van het Hof van Discipline heeft bij beslissing van 29 maart 2021 de klacht voor onderzoek verwezen naar de deken van de orde van advocaten in het arrondissement  Zeeland-West-Brabant (hierna: de deken).

De [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline (hierna ook: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van 2 augustus 2021 met kenmerk K21-0135, en van de op de inventarislijst genoemde bijlagen 1 tot en met 12.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht gaat de voorzitter, gelet op het klachtdossier, uit van de volgende feiten.

1.1    Klager heeft op 9 november 2020 met gebruikmaking van drie webformulieren (met nummers 1277615,1277477 en 1277368) klachten ingediend over mr. X bij verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de orde van advocaten in het arrondissement. De stafjurist heeft bij brief van 20 november 2020 namens de deken  aan klager de ontvangst van de drie webformulieren bevestigd en bericht dat de drie klachten zijn gevoegd tot een klacht, welke klacht werd geregistreerd onder nummer K243 2020. Op verzoek van mr X op 7 december 2020 is haar tot 31 december 2020 uitstel voor haar reactie verleend. Mr X heeft per email van 28 december 2020 aan de stafjurist bericht dat zij klachtformulieren met de nummers 127747 en 1277368 niet had ontvangen. Mr X heeft op 31 december 2020 haar reactie op klacht met nummer 1277615 aan de stafjurist toegezonden en verzocht op haar email van 28 december 20202 te reageren. De stafjurist heeft op 5 januari 2021 de ontbrekende stukken aan mr X toegezonden en haar een nader uitstel van twee weken verleend om hierop te reageren. 

1.2    Klager heeft per email van 12 januari 2021 verzocht om de drie (samengevoegde) klachten door te sturen naar de Raad van Discipline. De stafjurist heeft klager per email van 12 januari 2021 geantwoord dat voordat een klacht wordt doorgezonden een klacht door de deken dient te worden onderzocht. Zij verzocht hem binnen de gestelde termijn te repliceren. De stafjurist heeft na ontvangst van de repliek en dupliek partijen per email van 23 februari 2021 bericht dat het onderzoek naar de klacht was gesloten en zij binnen 6 weken een dekenstandpunt konden verwachten.

1.3    Klager heeft op 3 maart 2021 aan de stafjurist bericht dat hij geen reactie van mr X had ontvangen op zijn klachten zoals verwoord op de webformulieren met nummers 1277368 en 1277477. De stafjurist heeft bij brief van 4 maart 2021 de ontvangst van deze klachten bevestigd en aan mr X verzocht uiterlijk op 25 maart 2021 op deze klachten te reageren.

1.4    Op 9 maart 2021 heeft klager bij de voorzitter van het Hof van Discipline een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klager verwijt verweerder het volgende:

Verweerder heeft in zijn  hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement   tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld bij  de behandeling van de klachten van klagers met nummers 1277615, 1277477 en 1277368. Verweerder heeft bij zijn onderzoek naar de klachten van klager geen rekening gehouden met de artikelen 1.4, 2.1, 3.3, 3.4 en 3.5 van de Leidraad dekenale behandeling; regel 29 van de gedragsregels Advocatuur en de artikelen 10a lid 1 sub d, 45a en 45 c lid 2 en 46 Advocatenwet, waardoor het vertrouwen van klager in de Advocatuur is geschaad.

Verweerder heeft ter toelichting op zijn  klacht het volgende naar voren gebracht:

2.2    Verweerder heeft in strijd met artikel 1.4 van de Leidraad gehandeld doordat de drie klachtformulieren zijn samengevoegd tot één dossier met nummer 1277615.

2.3    Verweerder heeft gehandeld in strijd met de artikelen 2.1 en 3.4 van de Leidraad door de ontvangst van de klachten met nummers 1277368 en 1277477 pas op 4 maart 2021 aan klager te bevestigen en aan mr X toe te sturen, waardoor de behandeling onnodig is vertraagd en mr X drie maanden extra de tijd heeft gehad om te reageren. Bovendien is aan haar tweemaal uitstel verleend. 

2.4    Verweerder heeft in strijd met artikel 3.5 van de Leidraad en gedragsregel 29 gehandeld door  geen consequenties te verbinden op het niet reageren van mr X op de email van de stafjurist van 5 januari 2021.

2.5    Klager is niet juist geïnformeerd over de klachtenprocedure, waardoor in strijd is gehandeld met artikel 10a sub d jo artikel 46 Advocatenwet. De stafjurist heeft op 4 maart 2021 ten onrechte gesteld dat mr. X nog niet in de gelegenheid was geweest om te reageren op de drie klachten, terwijl zij hiertoe reeds op 5 januari 2021 in de gelegenheid was gesteld.

2.6    Verweerder heeft ondanks herhaald verzoek van klager de zaak niet aan de Raad van Discipline voorgelegd.

2.7    Verweerster heeft onvoldoende toezicht uitgeoefend op de stafjurist.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft tegen de klacht verweer gevoerd. De voorzitter zal hierna, waar nodig, op het verweer ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland. De voorzitter neemt als uitgangspunt dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, bijvoorbeeld als deken, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt (HvD 30 januari 2017, ECLI:NL:TAHVD:2017:16, HvD 7 april 2014, ECLI:NL:TAHVD:2014:124). Concreet betekent dit dat in dit geding de vraag voorligt of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie van deken van de orde van advocaten op de punten die in dit geding aan de orde zijn zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. Verweerder heeft de klacht behandeld volgens de “Leidraad dekenale klachtbehandeling”. De leidraad is een richtlijn over de wijze waarop een klacht dient te worden behandeld. Bij de uitvoering daarvan komt de deken beleidsvrijheid toe. De vraag die ter beoordeling van de voorzitter voorligt is of verweerder zich binnen die beleidsvrijheid tijdens de behandeling van de klacht van klager tegen mr. X zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de Advocatuur is geschaad.

4.2    Verweerder heeft als meest verstrekkend verweer niet-ontvankelijkheid bepleit, omdat door klager op 15 maart 2021 eveneens Awb-klacht tegen verweerder heeft ingediend. De raad volgt verweerder hierin niet. Een Awb-klacht staat een tuchtrechtelijke procedure niet in de weg. De klacht is daarom ontvankelijk.

4.3    In de Leidraad is ter informatie van klagers en beklaagde advocaten vastgelegd hoe in het algemeen een klacht door een deken wordt behandeld. De deken heeft echter de vrijheid om te bepalen op welke wijze hij het onderzoek naar een klacht inricht en kan daarbij afwijken van de Leidraad. De deken wordt in het algemeen bij zijn taak ondersteund door een stafjurist, maar de deken draagt de (tuchtrechtelijke) verantwoordelijkheid voor het verloop van de klachtbehandeling.

4.4    Vast staat dat de stafjurist op 20 november 2020 de drie klachtformulieren onder één dossiernummer heeft geregistreerd, de ontvangst van de drie klachtformulieren heeft bevestigd en aan mr X heeft verzocht op de klachten te reageren. Uit de email van mr X van 28 december 2020 aan de stafjurist volgt dat de bij de zaken met nummers 1277477 en 1277368 behorende klachtformulieren niet aan haar waren toegezonden. Deze zijn door de stafjurist op 5 januari 2021 alsnog aan mr X toegezonden. Verweerder heeft in zijn verweer naar voren gebracht dat de stafjurist, gelet op de vrijwel gelijkluidende tekst van de drie klachtformulieren, ervan was uitgegaan dat het om dezelfde klachten ging. Hoewel dit achteraf anders bleek te zijn, betekent dit niet dat hieruit kan worden afgeleid dat de klachtbehandeling bewust vertraagd is. De klachtformulieren zijn op eerste verzoek alsnog aan mr X toegezonden en ook toen klager de stafjurist berichtte dat mr X nog niet had gereageerd op de klachtformulieren met de nummers 1277477 en 1277368 heeft de stafjurist direct daarna namens de deken mr X in de gelegenheid gesteld om daarop binnen drie weken te reageren. De enkele omstandigheid dat vanwege een vergissing van de stafjurist niet direct alle klachtformulieren aan mr X zijn toegezonden, waardoor de klachtbehandeling enkele maanden langer heeft geduurd, betekent niet dat verweerder daarvan tuchtrechtelijk een verwijt te maken valt. Niet valt in te zien dat klager door de behandeling van zijn klachten nodeloos in zijn belangen is geschaad. De behandeling van de klacht heeft, hoewel enigszins vertraagd door de administratieve vergissing, binnen een redelijke termijn plaatsgevonden. Niet is gebleken dat verweerder bewust bezig is geweest om mr X een extra reactietijd te gunnen. Ook overigens valt niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder valt te maken. Dat verweerder niet onmiddellijk nadat klager hem dat verzoek heeft gedaan de klacht aan de Raad van Discipline heeft voorgelegd, is overeenkomstig de onderliggende regelgeving nu het aan verweerder is om de klacht te onderzoeken en daartoe is verweerder ook eerst overgegaan. Ook op dit punt kan verweerder tuchtrechtelijk niets worden verweten.

4.5    Op grond van het voorgaande is de voorzitter van oordeel dat geen sprake is van zodanige gedragingen van verweerder in zijn hoedanigheid van deken tijdens de behandeling van de klachten van klager over mr. X dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur is geschaad. De voorzitter zal de klacht daarom, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond verklaren

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond

 

Aldus beslist door mr.  J.M.H. Schoenmakers, [plaatsvervangend] voorzitter, bijgestaan door mr. I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2021.

                   

Griffier                            Voorzitter