Naar boven ↑

Rechtspraak

Dekenbezwaar. Verweerder heeft na opmerkingen van kantoorgenoten aan een cliënt verzonden declaraties gecrediteerd met een bedrag van € 90.000,-- exclusief BTW. In de op 20 maart 2019 gesloten vaststellingsovereenkomst is expliciet opgenomen dat de in rekening gebrachte werkzaamheden tot een bedrag van € 90.000,-- exclusief BTW dienden te worden gecrediteerd, omdat “voor deze uren (en daarmee gemoeide kosten) geen deugdelijke onderbouwing kan worden gegeven”.  Verweerder heeft excessief gedeclareerd.  De deken heeft naar voren gebracht dat verweerder heeft gehandeld in strijd met de kernwaarde onafhankelijkheid door voor een belangrijk deel voor cliënt J op te hebben getreden en voor deze cliënt een uurtarief van slechts € 100,-- exclusief BTW heeft gehanteerd. De raad is van oordeel dat de feiten dat verweerder dit uurtarief voor cliënt J is gaan hanteren en naar eigen zeggen ook in de toekomst zal blijven hanteren en dat verweerder ter zitting van de raad heeft verklaard dat hij aan cliënt J “nu bijna niets meer in rekening durft te brengen”, afbreuk doen aan verweerders onafhankelijkheid. In zoverre is dit onderdeel van het dekenbezwaar gegrond. Dat verweerder enkel of in overwegende mate cliënt J bedient en geen of onvoldoende andere cliënten bijstaat is naar het oordeel van de raad op basis van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting onvoldoende aannemelijk geworden. In zoverre is dit onderdeel van het dekenbezwaar dan ook ongegrond.  De omstandigheden dat verweerder niet eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld en er blijk van heeft gegeven het onjuiste van zijn handelen in te zien mede in aanmerking genomen zal de raad volstaan met oplegging van een berisping.