Rechtspraak
Klacht tegen de eigen advocaat. Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de verzetbeslissing van de raad, waarin het verzet tegen klachtonderdeel c) gegrond is verklaard. De raad heeft overwogen dat de voorzittersbeslissing op dit punt uitgaat van een verkeerde lezing van klachtonderdeel c) waardoor in redelijkheid aan de juistheid van die beslissing kan worden getwijfeld. Bij r.o. 4.2 onder ‘beoordeling’ overweegt de raad dat klachtonderdeel c) zoals geformuleerd in de voorzittersbeslissing wordt gewijzigd in die zin dat het klachtonderdeel luidt dat verweerder de stukken uit eerdere procedures niet in de nog lopende bodemprocedure bij de rechtbank Amsterdam heeft overgelegd. Vervolgens heeft de raad dit klachtonderdeel inhoudelijk beoordeeld en klachtonderdeel c) alsnog ongegrond verklaard.Het hof wijst erop dat het duidelijker zou zijn geweest indien de raad in de verzetbeslissing onder 3.1 de juiste en te beoordelen klachtomschrijving van klachtonderdeel c) zou hebben omschreven in plaats van te verwijzen naar de door de raad als onjuist gekwalificeerde klachtomschrijving van klachtonderdeel c) in de voorzittersbeslissing. Bekrachtiging.