Rechtspraak
Dekenbezwaar. Gelet op het dossier en hetgeen ter zitting is verklaard is de raad van oordeel dat is komen vast te staan dat verweerster tuchtrechtelijk laakbaar heeft gehandeld en het vertrouwen in de advocatuur en in haar eigen beroepsuitoefening heeft geschaad. De raad acht op basis van de overgelegde stukken namelijk voldoende aannemelijk dat verweerster (te) kort voor het politieverhoor alcohol heeft genuttigd. Op basis van de overgelegde stukken is naar het oordeel van de raad voldoende aannemelijk geworden dat het alcoholgebruik invloed heeft gehad op verweersters optreden, nu de verbalisanten in het door de deken overgelegde ambtsedig opgemaakte proces-verbaal hebben verklaard dat verweerster gedurende het verhoor meerdere malen in slaap is gevallen, dat zij zich vreemd gedroeg en naar alcohol rook. Daarmee heeft verweerster gehandeld in strijd met de gedragsregels 1 en 12 en met de kernwaarden deskundigheid en integriteit zoals die zijn vastgelegd in artikel 10a van de Advocatenwet. Dekenbezwaar gegrond. Mede gelet op het feit dat verweerster reeds eerder tuchtrechtelijk is veroordeeld is de raad van oordeel dat een voorwaardelijke schorsing in de uitoefening van de praktijk van één week passend en geboden is.