Naar boven ↑

Rechtspraak

Verzetbeslissing. In de voorzittersbeslissing is vastgesteld dat de klacht van klager inhoudelijk een herhaling is van de klacht die klagers broer eerder heeft ingediend tegen verweerster en waarop de raad in een andere klachtprocedure onherroepelijk heeft beslist. De voorzitter heeft de klacht namelijk om die reden, op grond van schending van het ne bis in idem-beginsel, in beide onderdelen kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De raad is van oordeel dat het handelen dat is omschreven in klachtonderdeel b) in onvoldoende mate overeenkomt met (een van) de klachtonderdelen in de zaak van klagers broer waarover de raad eerder een beslissing heeft genomen. Daarom is de raad van oordeel dat met betrekking tot dit klachtonderdeel niet kan worden geconcludeerd dat verweerder ‘andermaal tuchtrechtelijk wordt berecht voor een handelen of nalaten waarvoor ten aanzien van hem een onherroepelijk geworden tuchtrechtelijk eindbeslissing is genomen’, zoals bedoeld in artikel 47d Advocatenwet. Dat betekent dat de klacht ten onrechte in beide onderdelen niet-ontvankelijk is verklaard. De raad verklaart het verzet daarom ongegrond.

De raad verklaart vervolgens de klacht deels niet-ontvankelijk en deels ongegrond.