Naar boven ↑

Rechtspraak

Uit het dossier en de door partijen op de zitting afgelegde verklaringen blijkt dat verweerder niet de regie voerde over de aan hem en zijn kantoor toevertrouwde zaken. Verweerder schoot tekort in de communicatie met klager en de raad is er niet van

overtuigd dat verweerder wel wist wat er gaande was in de dossiers van klager. Verweerder verwijst in zijn verweer immers telkens naar de juridisch en administratief medewerkers van zijn kantoor aan wie hij veel werkzaamheden heeft overgelaten.

Verweerder heeft evenmin de regie gevoerd over de afronding en overdracht van zaken in verband met de beëindiging van zijn advocatenpraktijk. Ook hier wist verweerder kennelijk niet precies wat er gaande was. Hij verschuilt zich achter dat wat hij

denkt dat zijn medewerkers hebben gedaan in relatie tot de overdracht van de dossiers van klager. Het duidt naar het oordeel van de raad op een gebrek aan kwaliteit en een gebrekkig inzicht in de verantwoordelijkheden die op een advocaat rusten.

In de procedure tegen de bank heeft verweerder de ene fout op de andere gestapeld. Door zijn toedoen is geen griffierecht betaald, hij heeft klager niet op de hoogte gesteld van het verstekvonnis en hij heeft zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar

niet op de hoogte gesteld van de kwestie. Verweerder heeft met dit alles de belangen van klager ernstig benadeeld. De gang van zaken duidt op een gebrek aan kwaliteit en deskundigheid, maar bovenal een gebrek aan integriteit. De raad heeft daarnaast

twijfel aan de financiële integriteit van verweerder, gelet op de gang van zaken rondom de facturering aan klager. Er is, kortom, op verschillende fronten sprake van schending van de kernwaarden van artikel 10a van de Advocatenwet. Dat betekent dat een

zware maatregel op zijn plaats is. Bij het bepalen van de maatregel heeft de raad verder meegewogen dat verweerder door een laconieke houding ten aanzien van het nadeel dat hij klager heeft toegebracht geen inzicht toont in de verantwoordelijkheden

die rusten op een advocaat. Op grond hiervan is naar het oordeel van de raad de vrees dat verweerder een volgende keer op dezelfde wijze te werk zal gaan en dat hij daarmee de belangen van zijn cliënten op het spel zet gerechtvaardigd.

Alles overwegend is de raad van oordeel dat potentiële, toekomstige cliënten van verweerder, die zich al een keer eerder heeft laten schrappen van het tableau en zich daarna opnieuw heeft laten beëdigen, een ernstig risico lopen dat hun belangen

worden geschaad als verweerder hen als advocaat bijstaat. De raad is daarom van oordeel dat voorkomen moet worden dat verweerder terugkeert in de advocatuur. Schrapping.