Rechtspraak
Klacht van curator tegen advocaat. Klager is curator van UA B.V. Vast staat dat klachtonderdeel 1 betrekking heeft op werkzaamheden die verweerster heeft verricht in de periode voorafgaand aan het faillissement van UA B.V.. Noch de heer K, noch UA B.V. hebben zich over het optreden van verweerster beklaagd en klager heeft de klacht ook niet namens de heer K of UA B.V. ingediend. In de periode waarop de klacht betrekking heeft was verweerster ook geen wederpartij van klager, zodat klager is aan te merken als derde. De raad concludeert dat klager niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in zijn hoedanigheid van curator een rechtstreeks belang heeft bij klachtonderdeel 1. Klachtonderdeel 1 is dus niet-ontvankelijk. Omdat klachtonderdeel 2 betrekking heeft op uitlatingen die verweerster heeft gedaan in de tussen klager en verweerster bij de deken gevoerde klachtprocedure kan klager wel in dit onderdeel van de klacht worden ontvangen. In de brief d.d. 26 november 2018 heeft verweerster gesteld: “ik betwist voorts bekendheid met concrete vorderingen van andere schuldeisers, met name of een bank enige aanspraak maakte op welke afdracht dan ook”. Gezien de inhoud en strekking van de op 15 december 2016 gesloten depotovereenkomst, waarbij verweerster partij was en waarin in de considerans expliciet is bepaald dat de Bank uit hoofde van gepretendeerde pandrechten aanspraak maakte op betaling van het beslagen bedrag van € 111.070,85, heeft verweerster naar het oordeel van de raad met die stelling in haar brief d.d. 26 november 2018 feiten gesteld waarvan zij de onwaarheid kende of had kunnen kennen. Klachtonderdeel 2 is gegrond. Waarschuwing. Proceskostenveroordeling.