Rechtspraak
Raadsbeslissing. Klacht tegen advocaat wederpartij. Vast staat dat verweerder in zijn e-mail d.d. 7 november 2019 aan de deken heeft verklaard dat hij “de inhoud van de confraternele correspondentie niet betwist”. Tevens staat vast dat klaagster sub 2 en C B.V. al geruime tijd twisten over de vraag of een finale overeenstemming over de beëindiging van hun samenwerking is tot stand gekomen. Verweerder heeft namens zijn cliënten het standpunt ingenomen dat weliswaar in 2016 is gecorrespondeerd, maar dat geen overeenstemming is bereikt. Ter onderbouwing van dat standpunt heeft verweerder gesteld dat C B.V. in de onderhandelingen een nadrukkelijk voorbehoud heeft gemaakt, inhoudend dat het relatie- en concurrentiebeding van kracht moest blijven, welk voorbehoud door klaagster sub 2 niet werd geaccepteerd. De raad is van oordeel dat deze vaststaande feiten niet tot de conclusie leiden dat verweerder bewust onjuiste informatie heeft verstrekt. De raad kwalificeert het optreden van verweerder niet als handelen in strijd met gedragsregel 8 omdat het hier niet gaat om het verkondigen van evident feitelijke onjuistheden, maar om het naar voren brengen van het standpunt van zijn cliënten over een juridisch twistpunt. . Klaagster sub 2 is wegens het ontbreken van een rechtstreeks eigen belang niet-ontvankelijk in de klacht over schending van gedragregel 24. Klager sub 1 is wel ontvankelijk in dit klachtonderdeel, maar de klacht is ongegrond. Dat verweerder het indienen van een tuchtklacht bij klager sub 1 heeft aangekondigd maakt niet dat sprake is van “dreigen”, zoals door klager gesteld. Klachtonderdelen 1 en 2 ongegrond. Klachtonderdeel 3 deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.