Naar boven ↑

Rechtspraak

Klacht tegen de eigen advocaat. De raad heeft verweerder de maatregel van een voorwaardelijke schorsing van zestien weken opgelegd.  Op grond van de ernst van de verwijten, het tuchtrechtelijk verleden van verweerder en het feit dat verweerder ter zitting geen, althans onvoldoende, inzicht heeft getoond in zijn eigen handelen, acht de raad deze maatregel passend en geboden. Verweerder is hiertegen in beroep gegaan en voert aan dat de opgelegde maatregel exorbitant is in relatie met de gegrondverklaring van de klachten. Het hof is van oordeel dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de betamelijkheidsnorm omdat verweerder niet heeft kunnen uitleggen waarom het in dit geval niet nodig was het antwoord van klager op het tegenvoorstel van de advocaat van de buren schriftelijk vast te leggen en dit aan klager te bevestigen. Daarnaast heeft verweerder de kernwaarde deskundigheid geschonden, doordat hij heeft nagelaten regie te voeren in de zaak van klager tegen de buren. Ook heeft verweerder de kernwaarde integriteit geschonden door na te laten derdengelden die klager toebehoren – zo spoedig mogelijk – aan klager over te maken. Het hof ziet aanleiding de door de raad opgelegde maatregel te wijzigen. Het hof vernietigt de beslissing van de raad en acht een schorsing in de uitoefening van de praktijk van zes weken waarvan vier voorwaardelijk op zijn plaats.