Naar boven ↑

Rechtspraak

Klacht over advocaat die in zijn hoedanigheid van deken een dekenbezwaar heeft ingediend tegen klager. Het hof verduidelijkt in deze uitspraak de positie van de beklaagde advocaat in zijn hoedanigheid van deken. Het hof overweegt dat de deken zijn toezichthoudende taken als advocaat én (sinds 2015) als bestuursorgaan uitoefent, waardoor het handelen van verweerder zowel via het advocatentuchtrecht (persoonlijk als advocaat) als via het bestuursrecht (institutioneel als bestuursorgaan) kan worden getoetst. De tuchtrechter toetst het handelen van verweerder als deken dan ook onveranderd (ook gezien de toelichting van de beroepsgroep uit 2018 op de herijkte gedragsregels) op basis van de betamelijkheidsnorm ex art. 46 Advocatenwet.  De huidig deken is in deze klachtzaak opgetreden als gemachtigde van verweerder tevens voorgaand deken. Het hof acht dit onwenselijk gezien de objectieve toezichthoudende rol van de huidig deken op het handelen van advocaten in zijn arrondissement. Het huidige gebruik van de dekens dat de zittend deken een klacht tegen een van zijn voorgangers voor zijn rekening neemt miskent dat verweerder persoonlijk en niet als deken ter verantwoording wordt geroepen. Wat betreft de klacht tegen verweerder over het ingediende dekenbezwaar, oordeelt het hof dat de beroepsgronden niet slagen. Niet valt in te zien dat verweerder het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad dan wel een tuchtrechtelijk verwijt valt te maken. Klacht ongegrond.