Rechtspraak
De klacht heeft betrekking op het handelen van verweerders als advocaat van de wederpartij van klagers. Verweerders hebben via een intimiderende brief ernstige beschuldigingen geuit aan het adres van een derde, zijnde de Belastingdienst, met wie klagers in contact wilden treden, en vergelijkbare beschuldigingen aan het adres van klagers geuit en ook overigens nogal wat eisen aan klagers gesteld. Zo zou het klagers niet zijn toegestaan om besprekingen bij te wonen bij de derde (Belastingdienst), waarbij de cliƫnten van verweerders onderwerp van gesprek zouden zijn en zouden klagers onrechtmatig en mogelijk zelfs strafbaar handelen. Het niet voldoen aan de eisen van verweerders zou ernstige consequenties hebben en klagers werden ook aansprakelijk gesteld voor alle schade als gevolg van het niet voldoen aan de sommaties van verweerders. Daarbij hebben verweerders, naar het oordeel van de raad, niet althans onvoldoende aangetoond waaruit de kennelijke rechten en aanspraken van hun cliƫnten voortvloeien, die deze eisen en sommaties zouden rechtvaardigen. De brief is niet onnodig grievend, maar de handelwijze van verweerders is niet zoals een behoorlijk advocaat betaamt. Ten aanzien van het verwijt dat verweerders de derdengeldrekening van hun kantoor hebben ingezet op een wijze die in strijd is met artikel 6.5.1 Voda, oordeelt de raad klagers niet-ontvankelijk. Dit is een zaak van algemeen belang en klagers zijn niet in een eigen belang getroffen.
Klacht deels niet-ontvankelijk, deels gegrond. Maatregel: waarschuwing.