Rechtspraak
Het betreft in deze zaak een dekenbezwaar naar aanleiding van een storting van een bedrag van bijna 1 miljoen euro in contanten op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerders, op advies van verweerders. Dit bedrag was door een relatie van het kantoor van verweerders vlak vóór diens overlijden opgenomen van een Duitse bankrekening. Deze relatie bewaarde dat bedrag in koffers in zijn woning in Nederland. Na zijn overlijden heeft zijn huisgenote advies gevraagd aan verweerders t.a.v. het geldbedrag. Die adviseerden haar het geld te storten op de derdengeldrekening van hun kantoor. De deken stelt dat art. 6:27 Voda is geschonden door dit bedrag zonder overleg met de deken te laten storten op de derdengeldrekening van het kantoor van verweerders. Het dekenbezwaar is gegrond omdat een dergelijke handelwijze van verweerders, naar het oordeel van de raad, gelijk te stellen is met aanvaarding van een contante betaling, waar artikel 6.27 Voda strenge eisen aan stelt door onder meer te bepalen in lid 3 dat overleg met de deken moet plaatsvinden als het om een bedrag van meer dan € 5.000,- gaat, zoals in dit geval. Geen maatregel omdat geen sprake is van strijd met de tekst van art.6:27 Voda maar alleen met de strekking van dit artikel.Er is geen sprake van schending van art. 6.19 Voda omdat de gedane betalingen van de derdengeldrekening zijn gedaan met toestemming van de rechthebbende.Verder hebben verweerders, naar het oordeel van de raad, het onderzoek van de Belastingdienst betreffende (onder meer) de erfbelasting belemmerd. Volgens de Belastingdienst waren de erfgenamen mogelijkerwijs rechthebbende op het geldbedrag, wat door verweerders werd betwist. Verweerders hebben daarop aan de erfgenamen een intimiderende brief gestuurd waarin zij dreigden met allerlei maatregelen als de erfgenamen contact zouden opnemen met de Belastingdienst. De raad heeft hierover beslist in de zaak 19-373 en 19-374 op een klacht van de Belastingdienst. Die klacht is in die zaken gegrond bevonden en ook in deze zaak betreffende het dekenbezwaar. Omdat in die zaak een maatregel is opgelegd legt de raad in deze zaak geen maatregel op. Dekenbezwaar tegen het bestuur van het advocatenkantoor niet-ontvankelijk omdat de individuele bestuurders niet door de deken zijn betrokken in zijn onderzoek. Klacht in de zaken 19-375 en 19-376: deels gegrond en deels ongegrond, geen maatregel. In de zaak 19-377: deels niet-ontvankelijk, deels ongegrond.